Als het nodig is …

Ruim een eeuw geleden geschreven – nog steeds actueel

Een woord vooraf[1]

Europa is in de vorige eeuw door twee zware wereldoorlogen getroffen. Dit jaar is het 75 jaar geleden dat er een eind kwam aan de Tweede Wereldoorlog. Veel oudere mensen zijn deze verschrikkelijke oorlog nog niet vergeten.

Daarna waren we getuige van een economisch wonder, dat wereldwijd ongeëvenaard is. Ons land is een welvarend land geworden. Heeft deze ontwikkeling ook ons geestelijk welzijn bevorderd?

Deze vraag willen we niet uit de weg gaan. Bij het nadenken daarover kan ons een artikel met de titel ‘Als het nodig is’ helpen. Dit essay werd iets meer dan een eeuw geleden in een maandblad gepubliceerd. Dit artikel geeft ons een inkijkje in de ervaringen van veel gelovigen kort na de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog. Toen al was men ervan overtuigd dat de ‘geest van deze wereld en het verderf van Laodicéa’ in de gelederen van de gelovigen binnengedrongen was.

Deze regels waren toen een oproep tot ernstig zelfonderzoek, berouw en inkeer. Of deze oproep aan actualiteit ingeboet heeft…?

Als het nodig is

Er wordt vandaag de dag veel gesproken en geschreven over het belang en de ernst van onze tijd. En terecht, want onze tijd is inderdaad belangrijk en ernstig. Wie van ons heeft ooit gedacht zoiets mee te moeten maken?

De mensen in het algemeen voelden zich zo goed op deze aarde bij de gedachte dat de rust nooit meer zo ernstig verstoord zou worden, en de gelovigen stelden zichzelf gerust met de gedachte dat de Heere Jezus zou komen en ons in veiligheid zou brengen voordat er grote veranderingen zouden optreden. Weliswaar zagen ze in dat de politieke omstandigheden een ingrijpende beslissing noodzakelijk maakten, dat er iets bijzonders voor de deur stond, maar vaak werd gedacht dat wij dit konden bezien vanuit het standpunt van iemand die er verder niet bij betrokken is. Wat hebben ze zich vergist; wat hebben wij ons vergist! Hoe ingrijpend was het wakker worden!

De mens zegt weliswaar dat deze verschrikkelijke beproeving met wiskundige zekerheid moest komen. Wij weten echter dat de Allerhoogste, Die over alle koningen van de aarde macht heeft, dit tot na de opname van de bruid had kunnen tegenhouden. Ook nu nog kan de Heere komen, voordat de oorlog ten einde is. En wie van ons wenst niet van harte dat Hij vandaag nog komt?

Maar misschien wil de Heere wel dat wij de oorlog meemaken. En hoe zwaar de dagen nu ook mogen zijn, er staan ons nog zwaardere te wachten. Denk maar eens aan een gedeelte uit 1 Petrus 1:6, waar we lezen: ‘ook al wordt u nu voor een korte tijd – als het nodig is – bedroefd door allerlei verzoekingen’ (HSV).

‘Voor een korte tijd bedroefd’ – ja, God zij dank duurt de beproeving maar een korte tijd vergeleken bij de voor ons liggende eeuwigheid. God Zelf meet ze af in Zijn wijsheid en barmhartigheid. En wanneer zendt Hij ze? ‘Als het nodig is!’

Begrijpen we wat dat zeggen wil? De tuchtigende hand van God rust op de aarde, op de volken om ons heen, op het Duitse volk, op ons, Zijn kinderen. En als Hij tuchtigt, is daarmee het bewijs geleverd dat het nodig is. Er is geen ander bewijs nodig. En inderdaad, waar is het Christendom gebleven?! In wat voor ernstig moreel verval is ons volk en land de afgelopen jaren terechtgekomen?! Ja, waar stonden wij als Christenen, die tot verheerlijking van God hier beneden bestemd zijn?!

Wat moeten we nu doen, als we onze God en Vader horen zeggen dat Hij ons alleen maar in beproeving brengt als het nodig is? We moeten ons voor Hem neerbuigen en de noodzaak van onze tuchtiging erkennen, vol schrik daarover dat zo’n grote beproeving blijkbaar nodig was voor ons. Hoe erg moet het wel niet met ons gesteld zijn, hoezeer moeten de geest van deze wereld en het verderf van Laodicéa wel niet in onze gelederen binnengedrongen zijn! O, wat moeten we onze Heiland, Die eens voor ons Zijn leven aflegde, bedroefd en Zijn heilige Naam onteerd hebben! Laten we allemaal van harte uitroepen: ‘Heere, geef mij meer licht over mezelf, over mijn wandel, over mijn gezindheid, over de beweegredenen van al mijn daden! Vergroot in mij de ware kennis van het kwaad en van Uw heiligheid!’

Wij als kinderen van God ervaren zonder twijfel de huidige beproeving tot onze beschaming, tot onze verootmoediging, tot noodzakelijke genezing. Ernstige Christenen vroegen al lange tijd om een opleving in de Gemeente van Christus.

Zij zuchtten onder de enorme achteruitgang die overal voor de dag kwam en komt, in het verwerkelijken van al het heilige en kostbare wat God aan de gelovigen geschonken heeft, maar wat helaas zo vaak alleen maar met het verstand begrepen werd.

Ze smeekten om genezing van egoïsme en oppervlakkigheid, om verdieping van de Godvrezendheid in het hart.

Maar het was alsof al hun geroep ongehoord wegstierf. Ze wachtten op antwoord, maar er kwam geen antwoord. Weliswaar greep God in het leven van sommigen op een ernstige manier in, om het hart weer naar de praktische levensgemeenschap met Hem terug te leiden. Maar zelfs zo waren Zijn inspanningen vaak tevergeefs. En zoals het in de ene plaats was, was het bijna overal. Wereldsgezindheid en gebrek aan ernst en trouw deden zich gelden! Sommige Christenen die dit wél inzagen, wilden al bijna alle hoop opgeven.

En toen verscheen de Heere met een geweldige roepstem op het toneel. Allen horen nu Zijn stem. Hij is gekomen om door de huidige stormen, vernedering, verbrokenheid, bekering en genezing aan te zetten tot een hernieuwde toewijding van Zijn verlosten.

Deze grote, zware tuchtiging was nodig om het vele smeken te kunnen verhoren. Laten we Hem er daarom voor danken, hoe zwaar en pijnlijk deze weg ook is! Hij geeft ons niet over aan onszelf; Hij laat ook geen middel onbeproefd om ons te dienen, te helpen en te stimuleren. Wat een genade dat wij in de stormen Zijn stem mogen horen!

Daarom willen we, ondanks alles, ook niet wanhopen, maar alles in de goede en trouwe handen leggen van Hem Die genoodzaakt was om deze meest verschrikkelijke van alle oorlogen te zenden.

Misschien was het de enige weg die nog over was om dichter bij de mensen te kunnen komen, tot redding en zegen van hun zielen. Wie zou de tranen en zuchten kunnen tellen voor alle verloren zonen en dochters die al tot de genadetroon opgestegen zijn?! Wie kent al die vreselijke boeien waarmee satan hen gebonden hield, boeien die in deze laatste tijden verschrikkelijker en gevaarlijker zijn dan ooit tevoren? Misschien had God bij veel harten al van alles geprobeerd en bleef als laatste genademiddel alleen nog maar deze oorlog over. Hoe heerlijk dat ook deze uitspraak, ‘als het nodig is’, twee kanten heeft: aan de ene kant licht, aan de andere kant liefde.

God spreekt in deze ernstige tijd echter niet alleen in het algemeen, maar in het bijzonder tot ieder afzonderlijk. Mijn beste gelovige lezer! Hebt u daarom wel eens gevraagd: Heere, wat hebt U mij te zeggen? Hebt u uw leven al in het licht van de eeuwigheid beoordeeld? Zijn in uw hart nu werkelijk ‘gebaande wegen’ voor de Heere? Hebt u gebroken, totaal gebroken, met slechte gewoontes, onreine neigingen enz.? Hebt u het ‘oude zuurdeeg’ grondig uit uw leven weggedaan? Zo niet, dan was voor u deze oorlog bijzonder nodig. En als er leven uit God in u is, dan moet u voelen dat verbrokenheid en vernedering voor u gepast zijn. O, wat een kostelijke vrucht zal er uit dit tranenzaad opgaan, als alle gelovigen de voor hen passende plaats voor God zouden innemen, en dat ieder persoonlijk!

Hoe nodig de beproeving was, daarover zijn geestelijke Christenen het eens. Een bejaarde dienstknecht van de Heere schrijft: ‘De Heere is aan het werk om ons allemaal te bewaren voor het gevaar van dode kennis en ons nederig te maken, opdat wij leren het Woord te doen, uit te leven en te verwerkelijken. Hij wil het gevaar uit de weg ruimen dat men te veel de Bijbelse heiliging veracht uit angst voor een on-Bijbelse, vleselijke heiliging. Om dit gevaar te overwinnen, is een diepingrijpende verandering bij meerdere broeders en zusters nodig’.

Een ander drukt zich als volgt uit: ‘God spreekt door deze verschrikkelijke oorlog ernstig en indringend tot allen, vooral tot ons als gelovigen. Hij kon niet anders. Met grote bezorgdheid keken de Godvrezende mensen naar de toekomst met het oog op het verval om hen heen. Ach! Er liggen dagen achter ons waarin niet alleen de brede lagen van het volk hun oren van de waarheid afgekeerd hebben naar de fabels toe, maar ook zij die belijden het zout van de aarde te zijn.

De waarheid van onze hemelse roeping en van onze plaats in Christus heeft bij velen haar waarde verloren. Het onderzoeken van Gods Woord heeft men in verontrustende mate nagelaten. In plaats van het Levensboek bestudeerde men de kranten en voedde zijn innerlijke leven met waardeloze verhalen. Om van de afschuwelijke mode bij de vrouwen nog maar niet te spreken, die ook onder de zusters ingang gevonden heeft. Wat helpt het ons om te zeggen: ‘Wij hebben de waarheid’, of: ‘Hier is de waarheid’, als Godvrezendheid en nederigheid ontbreken?… Moet men dan verbaasd zijn, als God Zijn hand moest opheffing om te tuchtigen? De Heere verwacht van de Zijnen de diepste zelfvernedering. ‘Wie veel gegeven is, van hem zal ook veel geëist worden’. Maar ondanks alles is onze God een genadige God. Hij heeft Zijn arm niet geheven om te verwoesten, maar tot reiniging en herstel’.

Een derde drukt klagend uit: ‘Hoe heeft de broederliefde zo uit ons midden kunnen verdwijnen! Wat weinig heeft men voor elkaar gezorgd! Wat was de voorbede voor elkaar toch zwak, wat waren de gezamenlijke gebeden vaak arm en krachteloos!

Wat hebben we elkaar weinig geholpen met de aardse zowel als met de geestelijke gaven die de Heere ons geschonken heeft! Wat was er weinig aansporing tot liefde en goede werken te vinden! Hoeveel gelovigen hebben niet het samenkomen verzuimd! Hoe weinig broeders en zusters hebben de persoonlijke gemeenschap met de Heere onderhouden! Ja, hoezeer hing de ene ziel aan het geld, de andere aan mooie kleren, de volgende aan het huishouden, en weer een ander aan zakendoen! De aardse dingen namen ons veel meer in beslag dan goed was. We dachten, oordeelden en handelden net als de wereld. Ontevreden en vaak zelfs ondankbaar voor eten en drinken, kleding, onderdak, werk, gezondheid beschouwden we zoveel heerlijke gaven van God als vanzelfsprekend’.

We kunnen op dit alles alleen maar ja en amen zeggen en moeten eraan toevoegen: waarvoor deze tijden van nood nodig zijn, kunnen we grotendeels nog niet beoordelen. En hoezeer ze nodig waren, dat zullen we pas in de toekomst kunnen begrijpen, als alle raadsels opgelost en vragen beantwoord zijn. Maar we zouden geen kinderen van God zijn als we niet nu al de druk van Gods vingers zouden voelen op heel wat wonden. We kunnen wel met de weduwe van Zarfath in 1 Koningen 17 zeggen: ‘U bent bij mij gekomen om mijn ongerechtigheid in herinnering te brengen’.

Wat een zegen als wij de reden van de ernstige boodschap van God zien en ons van harte verootmoedigen! We hebben door genade veel inzicht ontvangen in de gedachten en raadsbesluiten van God.

Maar…

  • hoe verhoudt ons hart, ons praktische leven zich daarmee?
  • Hoe was en is ons gedrag in het gezin?
  • Hoe tegenover de buren?
  • Volgens welke principes doen we onze zaken?

Allemaal belangrijke vragen!

Hebben de kinderen van de wereld die met ons in aanraking kwamen, uit ons gedrag, uit de zichtbare principes, de conclusie kunnen trekken dat wij discipelen van de Heere Jezus zijn die niet aan zichzelf denken, maar aan het welzijn van andere mensen, en die de verheerlijking van de Vader nastreven? Hoe treurig is het als men over een Christen hoort zeggen: ‘Dat is een verstandig mens! Die weet precies wat hij doet en begrijpt hoe hij uit alles voordeel kan halen’. Nee toch! We hebben een heerlijke, hemelse roeping en willen navolgers van de verachte Nazarener zijn; maar hoe hebben we ons gedragen? O, het is zeer, zeer ernstig – God moest ons wel tuchtigen en was genoodzaakt deze beproeving over ons te laten komen.

Als we ten slotte kijken naar de versplintering onder de ware Christenen, naar de onenigheid en veelal wederzijdse vijandigheid, dan moeten we weer met schaamte toegeven: ook vanwege deze dingen was de ellende nodig. Zullen wij anderen veroordelen? Nee, we moeten over onszelf nadenken en de Heere om genade smeken, zodat we ons falen oprecht belijden. Misschien nemen we op bepaalde punten niet de juiste plaats in tegenover onze broeders en zusters; misschien hebben we naar Gods oordeel veel meer gefaald dan we over het algemeen denken. Moge de Heere in Zijn genade en op Zijn manier ogen openen waar dat nodig is! Mogen wij ook in dit opzicht Zijn stem herkennen!

De apostel Johannes geeft de gelovigen aan het eind van zijn eerste Brief een woord mee op de weg, roept het hun in zekere zin luid achterna, opdat ze het niet zouden vergeten, en dat is: ‘Kinderen, wees op uw hoede voor de afgoden’. Ik geloof dat we helemaal niet weten hoezeer we nalatig zijn geweest in het waakzaam zijn ten opzichte van de afgoden. Wie zou al die huisafgoden kunnen opsommen, die voor het grootste deel verborgen zijn en door anderen niet of maar gedeeltelijk gezien worden?

We hebben er hierboven al een paar genoemd: geld en bezit, huis, de zaak, comfortabel leven, eigenwil, hoogmoed, zelfingenomenheid, eer van mensen enz. Steeds is het iets waarvan het eigen ik profiteert; daarom is het eigen ik wel de grootste huisafgod. Wat moeten we doen? Wat Jakob in Genesis 35:2 deed. Hij riep zijn hele huis toe:

‘Doe de vreemde goden
die in uw midden zijn, van u weg.
Reinig u en verwissel uw kleren’.

(Botschafters des Heils in Christo, 1915)


[1] Bewerkt n.a.v. de Duitse heruitgave van 1995