Amalek vandaag: strijd onderweg
Mozes zei tegen Jozua:
‘Kies mannen voor ons uit en trek op, bind de strijd aan met Amalek’ (Ex. 17:9).
‘Trek op, bind de strijd aan’. Dat waren de heldere woorden van Mozes tot Jozua, toen Amalek kwam om tegen Israël te strijden. Wij zouden aan deze gebeurtenis voorbij kunnen gaan, haar als puur historisch interessant kunnen beschouwen, maar voor ons persoonlijk echter negeren, maar daarmee zouden we vergeten dat ook de strijd van Israël tegen Amalek beschreven is tot onze waarschuwing (1 Kor. 10:11) en dat de noodzaak om te strijden vandaag niet minder is dan destijds. Voor het volk van God geldt ook in de eenentwintigste eeuw na Christus’ geboorte: ‘Trek op, bind de strijd aan!’
Allereerst het Pascha
In Gods manier van omgaan met Israël, in de volgorde van de gebeurtenissen, had de strijd tegen Amalek zijn bepaalde plaats. Tot dusver was het nooit geweest: ‘Kies mannen voor ons uit en trek op, bind de strijd aan’, maar: ‘De HEERE zal voor u strijden, en ú moet stil zijn’ (Ex. 14:14).
Achter de Israëlieten lag de geschiedenis van hun bevrijding uit de slavernij van Egypte: het bloed van het Paschalam, dat hen beschermde voor het gericht van God over heel Egypte, het wonder van de tocht door de Rode Zee en de vernietiging van de legermacht van de vijand, het lied van de verlossing op de andere oever.
Het tegenbeeld van dat alles is ook voor ons ‘levendige verleden’: Het bloed van het ‘Lam Gods’ – van de Heer Jezus – is tot onze verlossing gevloeid; terecht betrekken wij de belofte van God op ons: ‘Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan’ (Ex. 12:13). Tegelijkertijd heeft Christus ons door Zijn dood bevrijd uit de wurggreep van satan; zijn macht is vernietigd; de dwang om hem te dienen, is voorbij. Wij danken Hem Die ons verlost heeft, van ganser harte en we aanbidden Hem.
… daarna het brood van het leven …
Ook nu was de tijd van de strijd nog niet gekomen. Israël leerde vervolgens het voedsel van God voor de tijd van de woestijnreis kennen; ze werden gesterkt door het manna, dat wijst op de Heer Jezus als Zijn eigen voorbeeld: ‘Ik ben het levende brood, dat uit de hemel neergedaald is; als iemand van dit brood eet, die zal leven tot in eeuwigheid’ (Joh. 6:51). Zijn menswording was de voorwaarde voor Zijn dood, waardoor Hij ons eeuwig leven bracht. Dit leven kan geen kind van God ooit weer verliezen; dat is waar. Toch moet het onderhouden, gevoed worden, opdat het niet inactief en vruchteloos zal worden. Het voedsel daarvoor in de woestijn is altijd Christus – het ‘Manna’, dat God aan ieder die tot geloof komt, als dagelijks voedsel geeft.
… en het water van het leven …
Nog een tweede ding ontbrak Israël, voordat God hen liet strijden: water! Dat was de ervaring van Rafidim, waar Mozes op aanwijzing van God op de rots sloeg; toen kwam er water uit stromen, om een volk van honderdduizenden mensen te verfrissen. ‘De steenrots nu was Christus’ (1 Kor. 10:4). Nadat Hij op Golgotha ‘geslagen’ werd en na Zijn opstanding Zijn plaats in de heerlijkheid innam, zond Hij vandaar de Heilige Geest. Deze is het ‘levende water’ dat de Heer de vrouw bij de Jakobsbron al had aangekondigd (Joh. 4:10,14). Hij heeft toen sinds de Pinksterdag in elke gelovige intrek genomen en het resultaat van Zijn werken is – heel praktisch – verfrissing voor de innerlijke mens van de gelovige, doordat Hij hem verbindt met Christus, de Rots.
… en pas dán de strijd!
Dit alles is Gods zorg voor Zijn volk – destijds Israël, vandaag de Gemeente. Er ontbrak en ontbreekt aan niets; de rijkdom van God staat ons ter beschikking. Maar tegelijkertijd zijn al deze belevenissen voorbereidingen op de strijd, want Amalek is geen toevallige, terloopse verschijning in de geschiedenis van Israël – Amalek verschijnt tot op vandaag aldoor maar weer op het toneel. Amalek is een vijand die steeds opnieuw bestreden moet worden!
Wie is Amalek voor ons? Egypte had geprobeerd de verlossing te verhinderen en het volk in onderdrukking vast te houden; dat lag al achter hen. Maar nu kwam Amalek en die keerde zich in de woestijn tegen Israël. Het doel was bij Egypte hetzelfde als bij Amalek: namelijk te verhinderen dat het volk van God voor Hem een feest ging vieren in de woestijn en dat ze veilig het beloofde land zouden bereiken. Zo beschouwd hebben ook wij Egypte achter ons. ‘In Hem hebben wij de verlossing door Zijn bloed’ (Ef. 1:7); wij zijn bevrijd, wij die door angst voor de dood gedurende het hele leven door aan de slavernij onderworpen waren (Hebr. 2:15). Dat is een voldongen feit. Maar het probleem genaamd ‘Amalek’ blijft actueel! Het is de tegenstand van de duivel op onze weg.
De interesse van de duivel bij deze aanvallen is duidelijk: hij wil in de eerste plaats verhinderen dat God door Zijn volk vereerd en aanbeden wordt en dat wij voor Hem ‘een feest in de woestijn’ houden (Ex. 5:1). Zo wil hij dan onderdrukken dat de kennis van de ware God door ons getuigenis nog verbreid wordt. Niet op de laatste plaats wil hij degenen die volgens hun positie bij God horen, ervan weerhouden te genieten van de praktische omgang met Hem en ‘overvloed van blijdschap’ te ervaren voor het aangezicht van de Heer (Ps. 16:11), of kortom: de duivel wil niet zien dat de gelovige gelukkig is op zijn weg.
Daarbij zijn de wegen die de satan daarvoor inslaat, heel verschillend. Hij zorgt ervoor dat hij ons niet – zoals destijds Amalek – zichtbaar en herkenbaar voor het natuurlijke oog tegemoet treedt. Veeleer gebruikt hij een ‘bondgenoot’ die hij in ons allen vindt: het vlees – de oude onverbeterlijke natuur en haar begeerte en neigingen.
Amalek valt de ‘achterhoede’ aan: onze zwakheden
Er is misschien wel een gelovige die denkt door actieve deelname aan de politiek ‘de vrede op aarde’ te kunnen dienen. Daarmee vergeet hij dat ons burgerschap in de hemelen is (Fil. 3:20); hij wordt door de aarde in bezit genomen. Iemand anders is druk met sportactiviteiten, op de atletiekbaan, het tennis- of voetbalveld. Daar brengt hij al zijn vrije tijd en ten slotte ook de dag des Heren door. (De betekenis van de zondag is hij al bijna vergeten.) Een derde heeft een goede uitstraling, een integere manier van omgaan met mensen en om iets te vertegenwoordigen. Zijn werkgever weet dat te waarderen en voor de doeleinden van de onderneming te gebruiken. De broeder is steeds vaker onderweg en steeds minder vaak thuis en in de bijeenkomsten van de gelovigen.
Een andere veelbelovende aanpak voor ‘Amalek’ is de neiging van sommige gelovigen om met de tijd mee te gaan. Ze beginnen regelmatig met de wisseling van de seizoenen hun woning op te knappen en hun kleding ‘up-to-date’ te houden.
Deze en andere voorbeelden zijn (nog) geen verleidingen tot zonde. Het zijn echter ongetwijfeld aanvallen van Amalek, die tegen het volk van God strijden en het op de reis door de woestijn hinderen en van de juiste weg afleiden en zo mogelijk ten val willen brengen. Dat moet ons duidelijk zijn: in deze situatie zal de Heer niet voor ons strijden, zodat wij slechts eenvoudig stil zouden hebben te zijn (Ex. 14:14). Hier klinkt de roep: ‘Kies mannen voor ons uit en trek op, bind de strijd aan met Amalek’ (Ex. 17:9)!
Wij hebben echter de zorg van God gezien: Hij heeft ons het Manna gegeven – Christus als voedsel, om ons te sterken; Hij heeft Christus, de Rots, ‘geslagen’ en ‘stromen van levend water’ laten vloeien om ons in de woestijn te laten leven. Maar nu is de tijd om ‘erop uit te trekken en te strijden’!
Er is daadkracht nodig
Hier worden inderdaad mannen gebruikt – mannen die de vijand in al zijn gevaarlijkheid onderkennen, mannen die ontwikkelingen kunnen beoordelen, mannen die de moed hebben om hun stem ter waarschuwing te verheffen en die zichzelf en het volk van God weten te beschermen met de uitrusting die ze van God ontvangen hebben. ‘Kies mannen voor ons uit’ – en wel degenen die ‘manmoedig en sterk’ zijn (1 Kor. 16:13), hetzij broeders of zusters! Zij schrikken niet terug voor de strijd, omdat ze weten: vastberaden tegenstand zal de duivel dwingen te vluchten (Jak. 4:7; 1 Petr. 5:8-9). Daarop vertrouwen zij in geloof.
De weg van de minste weerstand is altijd de gemakkelijke weg – het is de weg van het toegeven, van het uit de weg gaan, van de aanpassing, zodat ten slotte de vijand de richting aangeeft en zijn doelen bereikt.
Als de Israëlieten geweigerd hadden om hier te vechten, zouden ze op de droevigste manier al voor het begin van de reis gefaald hebben en ten onder gegaan zijn in de woestijn. Menigeen is in onze tijd deze weg gegaan: hij heeft de vijand niet als vijand herkend, heeft de noodzaak van de strijd niet ingezien of was onvoorbereid. Hij heeft gekozen voor de weg van de aanpassing en daardoor getoond: ‘Want als u naar het vlees leeft, zult u sterven’ (d.w.z. onaanspreekbaar, onbruikbaar, onvruchtbaar voor God worden, zie Romeinen 8:13).
Het is niet nodig; niemand kan zich eruit praten. Enerzijds zijn wij door de trouwe zorg van God het beste voorbereid voor de weg door de woestijn; wij hebben het gezien. Anderzijds echter waren Jozua en zijn mannen immers niet alleen: terwijl ze in de vlakte vochten, stond Mozes op de top van de heuvel voor God – voor hen! Daarmee is hij een voorafbeelding van die oneindig Grotere, Christus, onze Hogepriester, Die ‘altijd leeft om voor ons tussenbeide te treden’ (Hebr. 7:25). Zijn nog altijd opgeheven handen verbinden het strijdende volk van God op aarde met zijn God in de hoogte en garanderen dat het zijn doel zal bereiken.
Wij verbinden echter de dankbaarheid voor Zijn trouwe dienst met de bede: ‘Heer, laat ons echte mannen zijn, die voor U erop uittrekken en voor Uw belangen strijden’, zodat wij uiteindelijk een altaar kunnen bouwen met de naam ´De HEERE is mijn Banier´ (Ex. 17:15)!
F. Ulrich