Brief van een Christen in Rusland aan het communistische regime

Geachte regering,

Ik, Koslow Wassilij Iwanowitsch, werd geboren in het jaar 1924 in het gezin van een arme boer. Mijn nationaliteit is Russisch.

Mijn vader stierf in 1933. Wij moesten als vijf vaderloze kinderen verder voor onszelf zorgen. De straat trok mij het meest aan, waarbij ik begon te stelen. Al op vijftienjarige leeftijd kwam ik in de gevangenis terecht en werd ik tot de voor een kind zeer hoge straf van vier jaar veroordeeld.

De gevangenschap diende er bij mij op die leeftijd echter niet toe om mij te heropvoeden. Integendeel, het versterkte mij alleen maar in mijn misdaden.

Na mijn vrijlating kwam ik in 1943 aan het front terecht en een jaar later raakte ik zwaargewond aan de borst. Nadat ik uit het hospitaal was ontslagen, kwam ik na een korte vakantie weer in het leger terug. In 1945 werd ik gedemobiliseerd en keerde ik weer tot mijn leven als misdadiger terug. In 1946 ging ik opnieuw en nu voor vijf jaar de gevangenis in wegens het bezit van wapens.

Zonder God en zonder moraal

Ik leefde mijn misdadige leven verder, zonder God en zonder moraal. In 1947 werd mijn gevangenschap wegens banditisme verlengd tot tien jaar. Vaak was ik de vertwijfeling nabij en probeerde ik een uitweg te vinden. Elke belangstelling om verder te leven had ik verloren. Ik deed alles om maar niet meer te hoeven leven. En toch wilde ik blijven leven, alleen niet zoals tot nu toe.

Ik begon te zoeken naar de oorzaak van de tragedie van mijn leven. Nu kan ik zeggen waarin de oorzaak van mijn val lag: Ik werd in 1924 geboren en in de schoolbanken werd mij ingefluisterd dat er geen God bestaat. En als men niet in God gelooft, heeft men ook geen moraal. Dat is de oorzaak van het verderf van de ziel en de weg tot een morele en fysieke ontwrichting.

Het lichtend voorbeeld van de christenen

Ik had echter ook de gelegenheid om onder de gevangenen andere mensen te leren kennen die wel een hoge moraal en een hoog levensdoel hadden. Dat waren christenen, gelovigen. Zij werden van hun vrijheid beroofd en bij de misdadigers gestopt wegens hun levend geloof in God!

Ik zag in dat ik verdiend mijn straf uitzat: voor diefstal, roof en banditisme! Maar deze mensen, die gevangen waren gezet om hun overtuiging, werden tot veel hogere straffen veroordeeld: van twintig tot vijfentwintig jaar.

In de algemene vertwijfeling vervloekten misdadigers zoals ik onszelf, het kamp, de kampleiding en alles in de wereld. Wij probeerden onze polsslagaders door te snijden, de buik open te rijten of ons op te hangen. De christenen echter hielden moed.

Zij mopperden niet over het kampleven en over de onmenselijke omstandigheden. Van hen straalde een geestelijke schoonheid af. Hun zuivere, oprechte leven, hun diepe geloof en hun overgave aan God, hun bescheidenheid en verbazingwekkende dapperheid werden tot een lichtend voorbeeld van een waarachtig leven voor duizenden gevangenen. Hun gezicht weerspiegelde Christus. Het werd mijn wens om ook zo’n zuiver leven te leiden met zo’n hoog doel.

Van misdadiger tot christen

Eén van de arrestanten was zo’n lichtend, niet uit te blussen voorbeeld: de christen Ch. die ik in 1953 ontmoette in een kamp in Oost-Siberië. En dat was niet zijn eerste gevangenschap voor zijn geloof in God! Ook nu is hij nog in gevangenschap. Hij is vijfenvijftig jaar en meer dan de helft van al deze jaren heeft hij al als christen doorgebracht achter gevangenismuren en in kampen. Gelooft u me: deze weg van langdurig lijden gaan honderden evangeliechristenen. En zij zijn de beste zonen en dochters van ons volk.

Maar door hun boeien en hun lijden is het oog van velen op Christus gericht geworden. De kracht van Christus, die een totale omkering bewerken kan, de kracht van het evangelie, heeft niet alleen mijn misdadige hart veranderd, maar ook honderden anderen die evenals ik vergiftigd waren door goddeloosheid en laster. De Russische gevangenissen en kampen werden voor velen de plaats waar ze Christus ontmoetten en opnieuw geboren werden. In 1958 brak ik volkomen met de wereld van de misdadigers en met mijn eigen misdadige verleden. Ik werd christen!

Opnieuw in gevangenschap om Jezus’ wil

In 1954 kwam ik terug uit mijn verbanning en trouwde ik. Maar vanaf dat ogenblik begon voor mij de vervolging als een gelovige christen. In 1961, toen ik al vijf onmondige kinderen had, werd ik om mijn christelijke leven veroordeeld tot dwangarbeid. Deze straf was nog niet voorbij of ik werd in hetzelfde jaar alweer gestraft met vijf jaar verbanning naar Oost-Siberië. Zo begon het tweede deel van mijn arrestantenleven, maar deze keer beslist niet voor banditisme of roof, maar om Christus’ wil!

Per escort werd ik naar de buurt van Krasnojatsk gebracht. Maar ik had niet dat wanhoopsgevoel van vroeger. Ik had de liefde van Christus ervaren en kende Zijn beloften, dat het ook mijn deel zou zijn ‘niet alleen in Hem te geloven maar ook voor Hem te lijden’ (Fil 1:29). Dat was mijn troost. Drie jaar was ik verbannen, ver weg van mijn gezin. Mijn vrouw en mijn zes vaderloze kinderen droegen de last van het lijden echter om Christus’ wil.

In 1964 werd ik vrijgelaten en mocht ik naar huis terugkeren. Maar ik mocht niet lang thuis zijn. De landweer en andere organen lieten de gelovigen niet met rust. Niet alleen in onze stad maar in het hele land zetten ze hun vervolgingen voort.

Verzoeken vinden geen gehoor

In augustus 1965 gingen meer dan honderd voorgangers van gelovigen in Moskou naar de voorzitter van het presidium van de opperste Sovjet, A.I. Mikojan, met het verzoek om toegelaten te worden om gehoor te vinden. Toen we daarvoor toestemming ontvingen, hoorde ik bij de vijf mannen die door Mikojan werden ontvangen. Aan het hoofd van de staat werden schriftelijk dertig heel kenmerkende feiten overhandigd van onwettigheid en willekeur tegenover gelovigen en daarnaast ook zestien overtuigende fotokopieën zoals vernieling van plaatsen waar samenkomsten werden gehouden, het slaan van gelovigen enzovoort. Mikojan beloofde de gewetensvrijheid in het land te herstellen. In werkelijkheid echter werd de positie van de gelovigen niet beter maar nog slechter. Ikzelf werd in april 1966 weer voor het gerecht gedaagd en werd wegens godsdienstige activiteiten veroordeeld tot een jaar dwangarbeid. Vervolgens stond ik weer als christen terecht! Dit was nu al de vierde keer dat ik veroordeeld werd vanwege mijn geloof in God. Nu werd ik veroordeeld tot drie jaar streng kamp. Mijn gezin bleef opnieuw achter zonder vader. Maar daaraan waren ze allang gewend.

Het gezegende antwoord van de christenen

Vanaf de eerste dag van hun gevangenschap hebben de gelovigen voor u gebeden. God heeft dat gehoord, dat hebben ook de sombere muren van de Lefortowsk-gevangenis gehoord, die grootste van alle politieke gevangenissen van ons land.

Wij bidden voor u, zoals wij van onze Leraar, Christus, hebben geleerd. Hij heeft gezegd: ‘Zegent hen die u vervloeken; doet wel aan hen die u haten en bidt voor hen die u kwaad doen en u vervolgen’ (Matth. 5:44).

Ik geloof dat deze gebeden die dag en nacht opstijgen, niet tevergeefs zijn! Alle wetteloze handelingen van de overheid, alle vervolgingen die mijn gezin en ik moeten ondergaan, zijn erop gericht dat ik mijn geloof in Christus loslaten zal en terugkeren zal naar mijn vroegere leven in de zonde, waaraan ik nu nog steeds niet zonder schaamte en angst terugdenk.

Vaak moet ik uit de mond van mijn verhoorders horen: ‘Het zou beter geweest zijn dat u een bandiet was gebleven in plaats van christen te worden’. Ik herinner me nog de eerste rechtszaak over mij als christen in 1961. De openbare aanklager wilde mij iets uit het verleden voor de voeten werpen. Ja, zelfs de voorzitter van de raad voor godsdienstvragen Kurojedow W.A. heeft braaf geprobeerd om in het blad ‘Iswestija’ mijn zondige verleden weer opnieuw naar voren te brengen. Maar Koslow de bandiet en de rover is allang gestorven en begraven, en tegenwoordig leeft door de goedheid van God alleen nog Koslow de christen.

Als iemand die de hele verschrikking van zijn zondige, misdadige leven heeft doorgemaakt en de bevrijdende macht van Christus heeft leren kennen, vraag ik u dringend: Doet u onschuldige mensen, de christenen, toch niet zoveel boosheid en lijden aan. Ze zijn de eerlijkste en de beste burgers van het land. Zij wensen u het goede en niets dan het goede. En de vervolgingen kunnen toch geen resultaat hebben, want er staat geschreven: ‘Elk wapentuig dat tegen u wordt vervaardigd, zal niets uitrichten’ (Jes. 54:17a). Laad toch niet de toorn van God op u! Ik vraag u nog eenmaal dringend mij te willen ontvangen voor een gesprek.

Hoogachtend,

getekend W.I. Koslow, 23 oktober 1970

Uit ‘Licht im Osten’