Dankoffer
‘Als iemands offergave een dankoffer is … : zonder enig gebrek moet hij het voor het aangezicht van de heere aanbieden. Dan moet hij zijn hand op de kop van zijn offergave leggen’ (Lev. 3:1-2).
Het dankoffer (of vredeoffer) moet zonder enig gebrek zijn. Het geringste gebrek zou het ongeschikt maken om geofferd te worden, want dan zou het geen beeld zijn van de heilige, smetteloze Zoon van God. De voorschriften voor het dankoffer waren zeer strikt (zie Lev. 22:21-24). Een mannetje of een vrouwtje van de kudde dat zwakker was, of een lam dat van minder waarde was, leert ons dat de mate van onze gemeenschap afhangt van de waardering die wij hebben voor de volmaaktheden en de waarde van Hem Die ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgegeven. Zij die een zwakker begrip hebben van de kwaliteiten en de waarde van het offer, kennen wel de gemeenschap, maar in een mindere mate.
Voordat het dankoffer werd gedood en gegeten, moest de offeraar zijn vereenzelviging ermee uitdrukken door zijn hand op de kop van het dier te leggen. Zo kijkt iedere gelovige nu terug naar de dood van de Heer Jezus en weet hij dat Christus voor hem stierf om hem bij God te brengen. Hij heeft nu rust door het geloof in de Heer Jezus Christus en is thuis in de aanwezigheid van God.
Laten we deze punten goed overdenken. Gemeenschap is gebaseerd op het sterven en de bloedstorting van de Zoon van God. Als dat niet was gebeurd, zouden wij voor eeuwig buiten Zijn aanwezigheid gebleven zijn. Het voorhangsel scheurde pas toen Christus stierf. Het bloed werd ook niet slechts gestort, maar de priesters moesten het ‘rondom op het altaar sprenkelen’ (Lev. 3:2). Wij kunnen voor God staan in het rustige besef van het gesprenkelde bloed, dat ons spreekt van vrijheid om te naderen, om vrijmoedig door het voorhangsel naar binnen te gaan.
Wat is hier een heilige grondslag gelegd voor ware gemeenschap tussen een heilig God en ons! Wat een weg tot rechtvaardigheid evenals tot volmaakte vrede! Hoe nodigt dit ons uit om te naderen en ook om vrijmoedig te komen!
H.H. Snell