De dag van de HEERE

De uitdrukking ‘de dag van de Heere’ komt vaak voor in het Oude Testament.

In Jesaja 2 lezen we: ‘Want de dag van de Heere van de legermachten zal zijn tegen al wie hoogmoedig en trots is, tegen al wie zich verheft, opdat hij vernederd zal worden … De hoogmoed van de mensen zal vernederd worden en de trots van de mannen zal neergebogen worden. Alleen de Heere zal op die dag hoogverheven zijn. En de afgoden – ze vergaan volkomen. Dan zullen zij de grotten van de rotsen binnengaan en de holen in de grond, uit angst voor de Heere en vanwege de glorie van Zijn majesteit, als Hij opstaat om de aarde te verschrikken’ (vs. 12,17-19).

Ook in Joël 2 komt dit voor: ‘Blaas de bazuin in Sion, sla alarm op Mijn heilige berg, laat alle inwoners van het land sidderen, want de dag van de Heere komt, ja, is nabij! Het is een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken, ja, donkere wolken. Zoals de dageraad zich over de bergen verspreidt, verspreidt zich een groot en machtig volk, zoals er niet geweest is van oude tijden af, en er hierna niet meer zal zijn, jarenlang, van generatie op generatie … Bij die aanblik siddert de aarde, beeft de hemel. Zon en maan worden in het zwart gehuld en de sterren trekken hun licht in … Groot is immers de dag van de HEERE en zeer ontzagwekkend. Wie zal hem kunnen verdragen?’ (vs. 1-2,10-11).

Uit deze en andere gedeelten leren we dat ‘de dag van de Heere’ verbonden is met de ernstige gedachte aan het oordeel over de wereld, over het afvallige Israël, over de mens en zijn wegen, over alles wat het hart van de mens waardeert en waarnaar het verlangt.

De dag van de Heere staat in scherp contrast met de dag van de ongelovige mens. De ongelovige mens heeft nu de overhand, maar dan zal de Heere de overhand hebben.

Verschil tussen ‘de dag’ en ‘de komst’ van de Heere

Het is volkomen waar dat al Gods kinderen zich kunnen verblijden in het vooruitzicht van deze dag, die, hoewel hij zal beginnen met oordeel over de wereld, gekenmerkt zal worden door de universele heerschappij van gerechtigheid. Toch moeten we beseffen dat de specifieke hoop van de Christen niet bestaat uit deze dag met zijn verschrikkelijke gebeurtenissen van oordeel, toorn en verschrikking, maar uit de komst en nabijheid van de Heere Jezus, met de heerlijke gebeurtenissen van vrede en blijdschap, liefde en glorie. De Gemeente zal haar Hoofd ontmoet hebben en met Hem teruggekeerd zijn naar het Vaderhuis, voordat die verschrikkelijke dag losbarst over de wereld. Het zal haar heerlijke deel zijn om de gemeenschap van dat hemelse Thuis te proeven, al in de periode voorafgaand aan het begin van de dag van de Heere. Zij zal zich verblijden bij het zien van ‘de heldere Morgenster’, lang voordat ‘de Zon van de gerechtigheid’ zal opgaan over het vrome deel van het volk Israël – het Godvrezende overblijfsel van het zaad van Abraham.

Dit zal een immens effect hebben op onze gedachten, standpunten en verwachtingen ten aanzien van de toekomst. Het zal ons in staat stellen om, zonder dat ook iets het zicht belemmert, ons ware vooruitzicht als Christen te begrijpen. Het zal ons verlossen van alle nevel, vaagheid en verwarring en bovendien zal het onze geest bevrijden van alle angst, waarmee zelfs zo velen van het geliefde volk van de Heere aan de toekomst denken. Het zal ons leren om uit te zien naar de Verlosser, de gezegende Bruidegom, de eeuwige Minnaar van onze ziel, in plaats van oordelen en verschrikking, verduisteringen en aardbevingen, uitbarstingen en omwentelingen te verwachten. Het zal onze geest rustig en blij maken, vanwege de vaste en zekere hoop om bij de Heere Jezus te zijn, voordat de grote en vreselijke dag van de Heere komt.

Zien we hoe de trouwe apostel zich inspande om zijn geliefde bekeerlingen in Thessalonika tot het besef te brengen van het verschil tussen ‘de komst’ en ‘de dag’? ‘Maar wat de tijden en de gelegenheden betreft, broeders, is het niet nodig, dat wij u schrijven. Want u weet zelf heel goed, dat de dag van [de] Heere komt als een dief in de nacht. Wanneer zij [niet: u] zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere, en zij zullen geenszins ontkomen. Maar u, broeders, bent niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen; want u bent allen zonen van het licht en zonen van de dag. Wij zijn niet van de nacht of van de duisternis’ – de Heere zij geloofd! – ‘Laten wij dus niet slapen zoals de anderen, maar laten wij waken en nuchter zijn. Want zij die slapen, slapen ’s nachts en zij die dronken zijn, zijn ’s nachts dronken. Maar laten wij, die van de dag zijn, nuchter zijn, toegerust met het borstharnas van het geloof en de liefde, en als helm de hoop van het heil; want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de behoudenis door onze Heere Jezus Christus, Die voor ons is gestorven, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen [dat wil zeggen: dood zijn of leven], samen met Hem zouden leven. Daarom, vermaan en sticht elkaar, zoals u ook doet’ (1 Thess. 5:1-11).

Hier wordt het onderscheid duidelijk uitgelegd. De Heere Zelf zal als de Bruidegom voor ons komen. De dag van de Heere zal de wereld overvallen als een dief. Kan er een sprekender contrast zijn? Hoe kan iemand deze twee dingen verwarren? Ze zijn zo verschillend als maar zijn kan. Een bruidegom en een dief zijn beslist twee totaal verschillende dingen en zo verschillend zijn ook de komst van de Heere voor de Zijnen die Hem verwachten en de komst van Zijn dag voor een slapende of dronken wereld.

Sardis

Sommigen zien misschien een probleem in het feit dat tot de gemeente in Sardis deze woorden gezegd worden: ‘Als u dan niet waakt, zal Ik tot u komen als een dief, en u zult geenszins weten op welk uur Ik tot u zal komen’ (Openb. 3:3). Wanneer we bedenken dat in het geval van Sardis de belijdende leden de naam hebben te leven, maar in werkelijkheid dood zijn, begrijpen we het. Sardis was gezonken tot het niveau van de wereld en kan de dingen alleen zien vanuit het gezichtspunt van de wereld. De gemeente heeft volslagen gefaald; ze is vervallen van haar hoge en heilige positie; ze ligt onder het oordeel. Daardoor wordt ze niet bemoedigd door de ware hoop van de Gemeente, maar wordt ze bedreigd door het verschrikkelijke oordeel voor de wereld.

We zien de Gemeente hier niet als het lichaam of de bruid van Christus, maar als het verantwoordelijk getuigenis voor God op aarde, de gouden kandelaar die het Goddelijke licht van het getuigenis had moeten uitstralen in deze donkere wereld, in de afwezigheid van haar Heere. Maar helaas is de belijdende Kerk zelfs dieper gezonken en duisterder geworden dan de wereld zelf.

Het is een troost en verlichting voor het hart van een ware gelovige dat onze God in Zijn onvoorstelbare genade altijd voedsel zal doen uitgaan van de eter en zoetigheid van de sterke. Hij brengt licht voort uit de duisternis, leven uit de dood en laat de heldere stralen van Zijn heerlijkheid schijnen te midden van de meest rampzalige verwoesting veroorzaakt door de hand van de vijand. De waarheid hiervan wordt in heel de Bijbel geïllustreerd en zou ons hart moeten vullen met vrede en onze mond met lofprijzing.

Dwalingen weerlegd door de Heere

Zo zijn ook de verschillende leerstellige dwalingen en dagelijkse zonden waarin de eerste Christenen vervielen, door God gebruikt voor instructie en leiding en tot nut van de Gemeente aan het eind van haar aardse geschiedenis.

Zo maakte God de dwaling van de gelovigen in Thessalonika wat hun overleden medegelovigen betreft, tot de gelegenheid om zo’n stroom van Goddelijk licht te werpen op de komst van de Heere en op de opname van de Gemeente dat geen enkele gelovige die zich onderwerpt aan de Bijbel, ooit meer zo’n zelfde vergissing kan maken.

De gelovigen in Thessalonika zagen uit naar de komst van de Heere en daarin hadden ze het bij het juiste eind. Ze verwachtten dat Hij Zijn koninkrijk op aarde zou vestigen en ook wat dat betreft hadden ze het bij het juiste eind. Maar ze begingen de grote vergissing door het hemelse aspect van deze heerlijke hoop te vergeten. Hun begrip was onvolkomen, hun geloof schoot tekort. Ze zagen niet de twee delen en de dubbele betekenis van de komst van Christus: Zijn neerdalen in de lucht om de Zijnen tot Zich te nemen en Zijn verschijnen op aarde in heerlijkheid om Zijn koninkrijk te vestigen in zichtbare macht. Daardoor vreesden zij dat hun overleden broeders en zusters geen deel zouden hebben aan de zegen, de kring van heerlijkheid.

Deze vergissing werd door God gecorrigeerd in hoofdstuk 4 van de eerste Brief. Het hemelse aspect van de hoop – het ware deel van de Christen – wordt aan het hart voorgehouden als het juiste feit voor de dwaling wat de overleden heiligen betreft. Christus zal al de Zijnen (en niet maar een deel van hen) tot Zich nemen en als er al sprake was van enig voordeel, dan zou dat juist zijn voor de mensen om wie zij treurden: ‘De doden in Christus zullen eerst opstaan’ (vs. 16).

C.H. Mackintosh