De eenheid van de Geest en evangeliewerk
We vergaderen op een grondslag die ruim genoeg is om ieder lid van het lichaam van Christus zonder uitzondering te omvatten. Maar als zij die komen bewust in verbinding of gemeenschap zijn met een groepering die geen zorg draagt voor de waarheid en eer van Christus, sluit dat hen uit van gemeenschap aan de Tafel van de Heer. Als zij er onwetend mee zijn verbonden, zou ik blij zijn met hen samen te komen – maar ik zou me verplicht voelen hun te vertellen welke plaats wij in verbinding met Christus innemen, en de plaats die zij innemen ten opzichte van Hem.
Dit zou het aan hun eigen verantwoordelijkheid overlaten met ons of tegen ons te zijn. Wij kunnen niet tot hen terugkeren, omdat ons gezegd wordt: ‘Laat hen tot u terugkeren’ (Jer. 15:19b).
Daarom zou ik dus ook niet met hen kunnen samenwerken in evangelisatiewerk, omdat zij niet Góds einddoel op het oog hebben. Want het einddoel van God is niet alleen behoudenis, maar dat Zijn volk hier op aarde een levend getuigenis van Christus in Zijn verwerping zou zijn, samen met andere leden van Christus’ Lichaam, met wie ze in eenheid en vrede wandelen. De Gemeente van God is de getuige op aarde van het feit dat God licht is, dat God liefde is en dat God één is. De Heilige Geest, Die nu op aarde is, is één met Christus, Die in de hemel is, en openbaart Hem. Christus is de Heilige en Getrouwe; de Heilige Geest is de Geest van de heiligheid en de Geest van de waarheid.
Van één lid kan niet gezegd worden dat hij het Lichaam van Christus voorstelt of dat Lichaam is omdat hij van het éne brood eet (1 Kor. 10:16-17). Als hij op een bepaalde plaats met andere leden van het Lichaam van Christus naar Gods gedachten samenkomt om het avondmaal van de Heer te eten, zullen ze samen op die plaats een ware uitdrukking zijn van het Lichaam van Christus op aarde.
Ik twijfel er niet aan dat vaak een aantal leden van Christus samen zijn, terwijl ze toch niet in de eenheid van de Geest bijeenkomen. Dat wil niet zeggen dat Christus hen niet als leden van Zijn lichaam zal ondersteunen en zegenen! Maar het kan zijn dat ze samenkomen op de grondslag van onafhankelijkheid, of verbonden met het wijdverspreide beginsel van neutraliteit tegenover de rechten van Christus, het Hoofd van de Gemeente. De Heilige Geest zou daardoor verhinderd zijn vrij onder hen te werken zoals Hij wil, zelfs als veel goede dingen in beginsel door hen erkend worden (zoals bijvoorbeeld de vrije dienst in de samenkomsten). Ik zou hen niet kunnen erkennen als een plaatselijke vergadering of gemeente van God, omdat de Schrift hen niet erkent! Er is maar één Geest, en als ik samen met anderen de eenheid van de Geest wil bewaren, kan ik niet tegelijkertijd een tegenstrijdig beginsel erkennen.
De Heilige Geest heeft het Huis van God niet verlaten, hoewel er nu veel verderf in is; ja, het is een ´groot huis´ geworden: de Christenheid. Maar tegelijkertijd erkent Gods Woord niet de aanspraak die vele kerkelijke groeperingen maken, namelijk dat ze een ´gemeente van God´ zijn.
Het Bijbelboek Ezra geeft ons de geschiedenis van de terugkeer van een overblijfsel vanuit Babel naar de positie en stad die God hun aanwees. Ze maakten geen aanspraak op de vroegere grootheid, nu ze niet dat bezaten wat ermee in overeenstemming was. Maar ze probeerden in trouw voor God te wandelen met een lege tempel. Want daar was de Urim en de Tummim niet meer, de ark van het verbond was weg, Gods heerlijkheid was weg! Maar de Geest van God was met hen (Hagg. 2:5) en hun wandel werd gekenmerkt door afscheiding van alles wat in tegenspraak was met God (Ezra 1:59-63; 4:1; 10:1-9).
Zo is er ook nu een overblijfsel, dat door genade van het verderf is afgezonderd tot God en teruggebracht op de Goddelijke grondslag. God heeft hen daar gebracht voor Hemzelf. Deze gelovigen kunnen op níets aanspraak maken, dan alleen op het samenzijn in de gemeenschap van Gods Geest en in de verwachting van Christus´ wederkomst. Zij geven met blijdschap de rechterhand van de gemeenschap aan ieder lid van Christus´ Lichaam dat verlangt met hen in de waarheid te wandelen, in dezelfde afzondering van alles wat om hen heen kwaad is in Gods oog.
Ik geloof dat we leven in een tijd waarin we door Zijn genade onze lendenen moeten omgorden en onze ogen alleen op Christus moeten richten. Dan zullen we in staat zijn om te beoordelen wat passend is voor Hem. Dan hoeven we niet meer naar broeders te kijken om ons een oordeel te vormen. We zullen dan door Zijn genade bekwaam zijn te ontkomen aan het verderf van onze dagen.
W. Kelly