De rode jonge koe
Het offer van de rode jonge koe in Numeri 19 is de enige verwijzing naar het verlossingswerk van de Heere Jezus, die wij op de weg van het volk Israël door de woestijn vinden. Dat is erg belangrijk en onthullend. Feitelijk is het zelfs de sleutel om het boek Numeri te begrijpen.
- De verlossing van het volk Israël uit het land Egypte is karakteristiek voor het boek Exodus.
- De verzoening op de grote verzoendag in hoofdstuk 16 stempelt het boek Leviticus, nadat het priesterschap mislukt is.
- Het handhaven van de gemeenschap en het herstel van de onreine, kenmerkt vooral het boek Numeri.
Elk onderwerp past bij het desbetreffende Bijbelboek en de bijbehorende situatie van het volk en bij het karakter, waarin de Heere wordt voorgesteld.
Iets is opvallend: Er werd nooit teruggekeerd naar de toepassing van het bloed, dat in de nacht van Pascha in Egypte het fundament van de verlossing vormde. Zo is het ook met ons: Als gelovigen zijn wij eens en voor altijd met het kostbare bloed van Jezus Christus verlost. De werking van Zijn bloed is duurzaam en eeuwig.
In het onderwijs van het Nieuwe Testament vinden wij nergens dat het gebruik van het kostbare bloed van onze Verlosser herhaald moet worden. Daarom wordt er in Numeri niet de werking van het bloed, maar de grote werking van het water der reiniging behandeld, dat met de as van de jonge koe vermengd was.
Het offer der reiniging
´Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij een rode koe zonder enig gebrek bij u moeten brengen, waaraan geen onvolkomenheid is, waarop nog geen juk gekomen is´ (Numeri 19:2).
Met dit offer wordt niet de belangrijkste kant van het gezegende werk voorafgebeeld, dat de Heere Jezus aan het kruis volbracht heeft. Niettemin laat de rode jonge koe iets heel belangrijks zien: De Heiland moest Zich diep vernederen, want Zijn offerdood gold ook het falen van Zijn volk. Het gaat hier niet om de grootheid van Zijn werk, die door de stier als offer werd voorgesteld: de volkomenheid van Zijn volhardende overgave tot in de dood. Het gaat hier ook niet om de passieve en stomme gebeurtenis van een lam zonder vlek of rimpel. Wij zien hier een ander aspect: Het is het offer van een rode jonge koe zonder vlekken, ‘waaraan geen onvolkomenheid is, waarop nog geen juk gekomen is´ – opdat op grond van dit offer de gemeenschap van de gelovigen met God hersteld kan worden.
´U moet die aan de priester Eleazar geven, en men moet haar buiten brengen, tot buiten het kamp, en haar voor zijn ogen slachten. En de priester Eleazar moet met zijn vinger een deel van haar bloed nemen, en hij moet een deel van haar bloed zeven keer in de richting van de voorkant van de tent van ontmoeting sprenkelen´ (Numeri 19: 3 en 4).
Laten we eens op letten op de plaats waar het bloed gesprenkeld werd. Het was niet daar, waar God en de hogepriester bij elkaar kwamen: in het voorhof van de tabernakel bij het koperen brandaltaar of in het allerheiligste voor de ark. Nee, voor de tent der samenkomst – waar God en Zijn volk samenkwamen om gemeenschap met elkaar te hebben – daar werd het bloed van de rode koe zevenmaal gesprenkeld. Het was een herinnering aan het principe van hun aanname voor God.
Daarna werd de jonge koe verbrand ( vers 5). As was het enige, wat er overbleef. Overdrachtelijk is dit het bewijs dat ons onze zonden nooit weer kunnen worden toegerekend. Christus heeft de straf voor onze zonden volledig op Zich genomen en is daarvoor in het goddelijk oordeel gekomen. Bloed kan dat, wat het bloed al uitgewist heeft, niet nog eens wegnemen! Anders gezegd: Omdat Zijn bloed al onze zonden weggedaan heeft, moet Zijn offer nooit herhaald worden. Maar de herinnering eraan blijft hard nodig!
Het hele offer werd buiten de legerplaats verbrand. Geen enkel stuk werd bewaard, om het voor de Heere tot een reukwerk te laten zijn. De priester nam alleen het bloed, om het als herinnering aan dit offer met zijn vinger zevenmaal aan de voorkant van de tent der
samenkomst te sprenkelen. De rode jonge koe werd buiten de legerplaats geslacht. Dit sluit de gedachte volledig uit, dat dit offer verzoening voor God gedaan zou hebben of ter verzoening aangeboden zou zijn! Nee, alles was voor de onreine Israëlieten.
Ieder, die met de as in aanraking kwam, werd onrein:
- de priester, die het bloed sprenkelde,
- de persoon, die de jonge koe verbrandde
- de man, die de as verzamelde en
- ieder, die het water van de reiniging sprenkelde.
Allen waren onrein! Er was echter iets dat niet verontreinigd kon worden: de as van de jonge koe. Wat een les is dat!
Niemand kan met zonden in contact komen, zonder daarbij verontreinigd te zijn – met uitzondering van Jezus
Christus, de Zoon van God. Als Hij Zich met zonden bezighoudt, verdwijnen ze! Wanneer mensen met zonden in aanraking komen, dan nemen ze er deel aan of worden erdoor verontreinigd!
‘De priester moet cederhout, hysop en karmozijn nemen, en moet dat midden in de brandende koe werpen – En iemand die rein is, moet de as van de koe verzamelen en buiten het kamp op een reine plaats wegleggen. Die as is voor de gemeenschap van de Israëlieten om te bewaren, bestemd voor reinigingswater´ (Numeri 19: 6 en 9).
Het reinigingsproces
´En iemand die rein is, moet hysop nemen en die in dat water dopen, en dat moet hij op de tent sprenkelen, en op al de voorwerpen, en op de personen die daar aanwezig waren, ook op hem die de beenderen, de vermoorde, de dode of het graf aangeraakt heeft´ (Numeri 19:18).
Maar even in aanraking met de werking van de zonde – of ze nu in het verborgene of openlijk optreedt – en wij zijn onrein! En ten gevolge daarvan is onze omgang met de Vader en de Zoon gestoord. Ook onze relatie tot de gelovigen, die deze
gemeenschap genieten, staat onder druk. Wij moeten verlosten zijn, opdat wij het genot van deze gemeenschap kunnen verliezen. Wij moeten ook gelovigen zijn, opdat herstel voor ons mogelijk is. Wie niet gered is, kent deze gemeenschap niet en kan niet tot iets hersteld worden, wat hij nooit bezeten heeft. Onze redding zal niet worden aangetast, maar wij hebben de Heilige Geest bedroefd en hebben nu een rein Iemand nodig, die voor ons handelt. Waar is zo iemand te vinden? De Heere Jezus is de ´Reine´. Hij heeft Zelf tegen Petrus gezegd: ´ Als Ik u niet was, hebt u geen deel met Mij´ (Johannes 13:8).
In Exodus 12: 22 moest iedere Israëliet zelf een bosje hysop nemen en het in het bloed dopen en daarmee de beide deurposten en de bovendorpel bestrijken. Ieder deed dat voor zichzelf, opdat hij en zijn gezin veilig waren voor de engel, die het gericht aan de eerstgeborenen uitvoerde. Zo handelde ook de rover aan het kruis, doordat hij God rechtvaardigde en beleed dat hij terecht de kruisdood onderging, en daarna in geloof de toevlucht in het geloof tot de Heere Jezus nam. Toen werd hij door God aangenomen, omdat de Heiland ook voor hem stierf. En de goede Herder droeg zijn schaap met vreugde naar huis.
Maar in Numeri 19 was het anders. Het bosje hysop was niet in handen van degene die zich verontreinigd had, maar in handen van degene die rein was. Het gaat er hier niet om dat een mens het verlossingswerk van de Heere Jezus voor zichzelf ter hand neemt. Het betreft hier de zaak waarnemer bij een gelovige, die gezondigd of zich door zonden verontreinigd heeft. Hij brengt hem ertoe, zich vanwege de verontreiniging door de zonde werkelijk te vernederen en te veroordelen.
´Op de derde dag moet hij zichzelf met water ontzondigen, dan is hij op de zevende dag rein´ (Numeri 19:12).
Denk aan Petrus. Vanwege zijn zelfvertrouwen kwam hij ten val. Hij verloochende driemaal zijn Heere. Toen de haan kraaide, keerde de Heiland Zich om en keek hem aan. Daarvoor was de discipel noch bewust van zijn afwijken van de Heere Jezus, noch van zijn zonde. Maar toen de blik van de Heiland hem trof, ging hij naar buiten en weende bitter. Dat was de ´derde dag´ voor Petrus. Hij erkende zijn ernstige misstap en had berouw.
Maar er was voor Petrus ook een ‘zevende dag’. In Johannes 21 sloeg hij met vreugde zijn bovenkleed als visser om en sprong het meer in, om zijn Meester te begroeten. Deze spontane handeling bewees dat hij innerlijk weer in orde was. De ‘zevende dag’ was bereikt. Wiens hand had ‘het bosje hysop’ genomen en de herinnering aan het lijden tot wegwassing van de zonden uitgewist? De reine Man – de Heiland Zelf!
Nadat David echtbreuk begaan en Uria vermoord had, probeerde hij over te gaan tot de orde van de dag. Toen zond de Heere een profeet om David de ogen, die door zijn begeerte verblind waren, te openen voor de zonde. Nathan kwam met een boodschap bij de koning om zijn geweten te raken. Het werk van ‘de derde dag’ moest gebeuren, opdat David tot inzicht van zijn zonden zou komen en zich zou verootmoedigen: ´Ik heb tegen de Heere gezondigd´ (2 Samuël 12 : 13). Nu had hij het diepe verlangen, dat de zaak zoals God het wilde weer in orde kwam: ´Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn´ (Psalm 51:9). De vruchten van ´de derde dag´ waren zelfverachting en zelfveroordeling voor God, Die hem zijn zonden niet toerekende, maar ze vergaf. Maar de volle gemeenschap was nog niet hersteld. David leed nog nood en pijn.
Toen het buitenechtelijk kind stierf, was er de ´zevende dag´. Weer werd hysop in de as en in stromend water gedoopt, om het vervolgens op hem, die zich verontreinigd had, te sprenkelen. Voelde David nu niet hoe zijn hoop op God beleefd werd?
Het werk van de reiniging aan zijn innerlijke gesteldheid bracht resultaten tevoorschijn. David had eerder gebeden: ´ Geef mij de vreugde over Uw heil terug´ (Psalm 51:14). Nu kon hij zijn gezicht wassen, zich zalven en van kleding verwisselen, om naar het huis van de Heere te gaan en God te aanbidden (2 Samuël 12: 20). Dat was de ´zevende dag´.
Frederick George Patterson