Een unieke omschrijving van de lijdende Christus
We kunnen er niet omheen: de uitgebreide beschrijving van Jesaja 53 past slechts bij één Persoon in de hele menselijke geschiedenis, namelijk de Heer Jezus, de Man van smarten. De volgende reeks feiten kan onmogelijk op iemand anders van toepassing zijn:
- Hij kwam in volledige nederigheid, zonder ‘gestalte of glorie’ (vs. 2).
- Hij werd ‘veracht, de onwaardigste onder de mensen’ (vs. 3).
- ‘Onze ziekten heeft Hij op Zich genomen, ons leed heeft Hij gedragen’ (vs. 4).
- Zijn plaatsvervangende lijden bracht genezing voor onze zonden (vs. 5).
- In het lijden legde God onze schuld op Hem (vs. 6).
- Hij liet Zich volledig onderwerpen in Zijn bange kwelling, zoals een lam dat naar de slachting wordt geleid (vs. 7).
- Hij stierf als een misdadiger, afgesneden uit het land van de levenden (vs. 8).
- Toch was Hij geheel onschuldig (vs. 8-9).
- Hij zou weer leven na Zijn dood en een nageslacht hebben dat zo dicht met Hem verbonden is dat het Zijn familie vormt (vs. 10).
- Zijn nageslacht zou uit Zijn lijden voortkomen en Hij zal erdoor verzadigd worden (vs. 11).
Is het mogelijk om de gelijkenis tussen bovenstaande woorden en de Heer Jezus te missen? Is het mogelijk om, terwijl de ene na de andere kenmerkende eigenschap wordt toegevoegd, een andere naam onder bovenstaande aanhalingen te zetten dan de naam: Jezus van Nazareth? Als we bedenken dat dit beeld minstens 500 jaar voordat de Heer Jezus op aarde leefde, is opgetekend en van al deze eigenschappen is voorzien, wat zullen wij dan zeggen? Welke geest had deze lijdende Persoon kunnen schetsen en wie had Zijn toestand kunnen beschrijven en Zijn verhaal kunnen vertellen, een verhaal waar niemand anders, voor of na die tijd, aan beantwoordt. Is dit een wonder of niet? Wie heeft in dit geval de toekomst gelezen en ons deze beschrijving van de grote Zondedrager gegeven! Maar er staat een nog groter wonder in de openingswoorden van vers 9: ‘Men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest’. Deze woorden hebben commentatoren problemen opgeleverd en critici hebben voorgesteld om de tekst te wijzigen en de woorden ‘graf’ en ‘dood’ in hun logische volgorde te zetten.
Volgens de Romeinse wetten moest het lichaam van een gekruisigde aan het kruis blijven hangen totdat het verdwenen zou zijn door blootstelling aan de elementen. Maar in Judea was een wijziging aangebracht omdat in de Wet van Mozes uitdrukkelijk werd gesteld dat het lichaam van een misdadiger niet meer getoond mocht worden na zonsondergang. In dit bijzondere geval kondigde de zonsondergang het Pascha aan en dus een Sabbat, ‘een grote dag’. Die mocht niet ontheiligd worden. Daarom moesten de Romeinse functionarissen voorbereidingen treffen voor zowel de begrafenis als de terechtstelling van onze Heer en de twee misdadigers. Er moesten zowel drie graven als drie kruisen zijn, in de buurt van de plek van de terechtstelling.
In welke volgorde moesten deze geplande begrafenissen nu plaatsvinden? Onze Heer werd gekruisigd te midden van de twee dieven, dus het was ongetwijfeld zo geregeld dat Hij ook tussen deze twee criminelen begraven zou worden. ‘Men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld’. Maar zo had God het niet aangegeven! En wat gebeurde er? Een gedachte kwam op in het hart van iemand die tot nu toe in het geheim een discipel was geweest, maar die in deze laatste dagen, toen iedereen de Nazarener in de steek liet, niet bang was om zich bekend te maken. Deze man, een raadsheer genaamd Jozef van Arimathea, ‘waagde het naar Pilatus te gaan en het lichaam van Jezus te vragen’ (Mark. 15:43). Het was een grote gunst en de Joodse raadsheer wist dat. Maar hij kreeg toestemming en het lichaam werd overgegeven aan Jozef.
Hij had een nieuw graf klaar, ongetwijfeld bestemd voor hemzelf. En daarin werd met eerbied het lichaam van de Verlosser gelegd, behandeld met rijke en geurige zalf. Dat is wat er in de Evangeliën staat. Maar dit alles werd al 500 jaar eerder geschreven op de profetische bladzijden van Jesaja 53! ‘Men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest’.
Laten we nu nog een ander punt nader bekijken. Deze woorden vormen een keerpunt in het gedeelte. Tot en met de woorden ‘Men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld’, is het een verhaal van diepe vernedering. Maar dat verandert met de volgende woorden: ‘Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest’. Als Hij werkelijk dood is en de hele schuld is betaald en er volledige boetedoening heeft plaatsgevonden, verandert het verhaal ineens. Het vers gaat verder met de woorden: ‘omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in Zijn mond geweest is’. Er wordt ook nog herhaald dat Hij daar slechts ‘tot een schuldoffer gesteld was’.
Vanaf dit punt is het allemaal schitterende glorie en opperste overwinning. Wie was het die op het moment van de begrafenis bepaalde dat de vernedering voorbij was en de verheerlijking kon beginnen? Wie had er in een ver verleden al gesproken dat hoewel ‘Zijn graf bij de goddelozen gesteld was’, het lichaam van de Verlosser daar nooit in zou liggen? Als wij openstaan voor een louter natuurlijke verklaring, zouden we kunnen geloven dat dit boek de vervalsing is waarmee critici de wereld ervan willen overtuigen dat het is. Maar ons verstand en onze ervaring, ons hart en ons geweten vragen van ons dat wij het ontvangen als het Woord van de levende God.
John Urquhart
(Met toestemming overgenomen uit ‘Grace & Truth’)