Eensgezindheid
‘Ik vermaan Euódia en ik vermaan Syntyché, om eensgezind te zijn in [de] Heere’ (Fil. 4:2).
Paulus hield van de heiligen in Filippi en hij verheugde zich in hun liefde voor hem. Maar hij ontdekte dat ze wel liefdevol en vriendelijk tegen hém waren – een apostel op afstand – maar dat ze het onderling niet eens konden worden. Zonder twijfel hadden Euódia en Syntyché beiden bijgedragen aan een gift voor Paulus, hoewel ze binnen de gemeente niet in harmonie met elkaar omgingen. Hoe is dat mogelijk? Er was een gebrek aan zelfovergave. Om alleen onze weg te gaan in het geloof is één ding, maar om samen met onze broeders te wandelen is iets anders. Dan gaat het om elkaar werkelijk erkennen en denken vanuit de heerlijke waarheid van eenheid van het lichaam, want ‘wij zijn leden van elkaar’ (Ef. 4:25; Rom. 12:5).
Wij zijn levende leden van een levend lichaam, een ieder van ons heeft te maken met andere leden met wie we verbonden zijn door een band die geen macht van aarde of hel kan verbreken. Door de aanwezigheid van de Heilige Geest is er een relatie gevormd. Deze Geest verblijft niet alleen in ieder afzonderlijk lid, maar Hij is ook de Kracht van de eenheid van dit ene lichaam. Het is de aanwezigheid van Gods Geest in de Gemeente die hen als één levend lichaam vormt samen het levende Hoofd. Daarom worden we geroepen om ook zo te wandelen in erkenning van die werkelijkheid en in die heerlijke waarheid. Dat vraagt van ons zelfovergave.
Als we vooral afzonderlijke leden waren en ieder zijn zelfgekozen pad zou gaan, zichzelf verwarmend aan zijn zelf aangestoken vuur, dan zouden we ons vasthouden aan onszelf. Als Euódia en Syntyché alleen zouden hebben gewandeld, zou er geen botsing of strijd zijn geweest. Maar ze worden opgeroepen om samen te gaan en zichzelf over te geven. We moeten blijven onthouden dat het Christendom geen club of vereniging is; we zijn leden van een lichaam, allemaal met elkaar verbonden en samen verbonden – door inwoning van de Heilige Geest – met de opgestane en verheerlijkte Heere in de hemel, Die het Hoofd is.
C.H. Mackintosh