‘Geef acht op uzelf en op de leer’

1 Timotheüs 4:16

Dit is een ernstige en gewichtige uitspraak voor allen die het Woord lezen en de gelovigen mag dienen met het onderwijs uit de Bijbel. Ze is gericht aan Timotheüs en houdt onderwijs in voor iedereen die door God geroepen is om de vergadering van de Heer te dienen of het evangelie te prediken. Het is een groot voorrecht om te mogen dienen, maar de verantwoordelijkheid is niet minder groot.

Deze tekst plaatst de arbeider voor twee hoogst belangrijke feiten, waar hij voortdurend aan moet denken, wil hij een goede arbeider zijn in Gods Gemeente. Hij moet ‘acht geven op zichzelf en op de leer’. We kunnen nooit genoeg acht geven op ‘onszelf’. Natuurlijk is dit voor alle gelovigen van belang, maar voor de arbeider in het bijzonder.

Hij moet waken over de toestand van zijn hart en van zijn geweten en over zijn inwendige mens. Hij moet zich rein bewaren. Zijn gedachten, zijn genegenheden, zijn geest, zijn karakter en zijn tong moeten bewaard blijven onder de leiding van de Geest en onder het Woord van God. Met de waarheid moet hij omgord zijn en het borstwapen van de gerechtigheid moet hij hebben aangedaan. Zijn zedelijke toestand en praktische wandel moeten in overeenstemming zijn met de waarheid, anders zal de vijand voordeel op hem behalen. De leraar dient in zijn leven een verklaring te zijn van dat wat hij leert; dat moet althans de oprechte, ernstige wens van zijn hart zijn. Dit moet hij steeds voor ogen houden.

Helaas, de beste faalt hierin, maar als het hart waarachtig is, het geweten teer en de vreze Gods en de liefde van Christus er de juiste plaats innemen, zal de arbeider nooit tevreden zijn met iets wat niet overeenstemt met deze Goddelijke maatstaf. Zijn ernstige wens zal altijd blijven om een voorbeeld te zijn voor gelovigen, in woord, wandel, liefde, geest, geloof en reinheid (1 Tim. 4:12). Ook moet hij steeds in het oog houden dat we niet onszelf hebben te prediken, maar Christus Jezus als Heer en zoals de apostel Paulus het zegt ‘onszelf als uw slaven om Jezus’ wil’ (2 Kor. 4:5).

Nooit mogen we één moment het belangrijke feit uit het oog verliezen dat de leraar de waarheid die hij leert, allereerst praktisch moet beleven. Het is voor een mens buitengewoon gevaarlijk om in het openbaar te leren wat hij in zijn privéleven niet verwezenlijkt, allereerst voor zichzelf, maar ook zeer schadelijk voor het getuigenis en voor hen met wie hij te maken heeft. Wat is vreselijker en meer vernederend dan gekenmerkt te zijn door de tegenstelling tussen het persoonlijke leven en de openbare dienst? Dit heeft vreselijke gevolgen.

Moge het ernstige oogmerk van allen die in het woord en de leer dienen, zijn om zich met Gods waarheid te voeden, zich die eigen te maken, te leven in die sfeer. Dat het Woord rijkelijk in hen mag wonen, opdat het in kracht en volheid tot anderen komt. Gods Woord te bestuderen enkel en alleen om lezingen voor te bereiden, kan armzalig, ja heel gevaarlijk worden. Een verstandelijk onderzoek van de waarheid en van bepaalde leringen kan verderfelijk werken.

Het water des levens te drinken voor onze eigen ziel zal altijd de ware kracht zijn voor de dienst in de Gemeente van God. We moeten dicht bij de bron, het hart van Christus, blijven en steeds met volle teugen drinken. Zo zullen onze zielen opgefrist worden. Dan kunnen stromen tot anderen vloeien en overvloedige lof zal opstijgen naar de troon van God. Al het andere is tenslotte waardeloos.

Geef acht op de leer. Welk een zorg is er nodig, welk een heilig waken, welk een ernstig en voortdurend wachten op God om het juiste woord op de juiste wijze te zeggen! Alleen God kent de toestand en nood van de zielen. Het is mogelijk dat we vaste spijs opdienen voor hen die slechts melk kunnen verdragen. ‘Als iemand spreekt, [laat het zijn] als uitspraken van God’ (1 Petr. 4:11). Iemand kan misschien een vol uur in de vergadering spreken als Gods mond tot het volk. Hij kan een waarheid brengen en toch niet de nodige waarheid. Hoe ernstig is dit!

Het geheim van alle ware dienst, hetzij door woord of door geschriften, ligt in de kracht en leiding van de Heilige Geest. Vergeten we dit, dan zijn onze woorden als een klinkend metaal. We moeten leren aan de voeten van onze Meester en in gemeenschap met Zijn liefdevolle hart zijn, ter wille van de lammeren en de schapen van Zijn kudde. Dan zullen we in een zielstoestand zijn om het juiste voedsel te geven. Hij alleen weet precies wat Zijn volk nodig heeft.

Misschien voelen wij veel voor een bepaalde waarheid en achten we het nodig om erover te spreken en toch kan het niet het juiste woord zijn. Niet de waarheid die wij belangrijk achten, maar die de vergadering nodig heeft, moet worden gegeven. Daartoe is het nodig om op God te wachten en te vragen: ‘Wat moet ik tot Uw volk zeggen? Geef mij de juiste woorden’. Dan wil Hij ons als Zijn kanaal gebruiken, de waarheid vloeit dan uit Zijn hart in het onze en zo bereikt ze Zijn volk in de kracht van de Geest.

Och, dat het zo was met allen die arbeiden in de Gemeente! Welke resultaten zouden we dan mogen verwachten! Dan wordt de kracht en de vooruitgang in het Goddelijke leven openbaar. De ware belangen van Zijn kudde zouden dan gekend worden in alles wat gesproken en geschreven wordt. Niets dan wat gezond en redelijk is, zou dan van de lippen of uit de pen vloeien.

Elke geliefde die het Woord van God in de Gemeente van God mag doorgeven, moet de vermaning op zich laten inwerken: ‘Geef acht op uzelf en op de leer … want door dit te doen zult u zowel uzelf als hen die u horen, behouden’.

C.H. Mackintosh