Geen angst voor de dood!
Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheid, en Ik heb de sleutels van de dood en de hades.
Openbaring 1:18
De doden zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. … En wanneer dit vergankelijke onvergankelijkheid zal aangedaan hebben, en dit sterfelijke onsterfelijkheid zal aangedaan hebben, dan zal het woord vervuld worden, dat geschreven staat: ‘De dood is verslonden tot overwinning.’ ‘Waar is, o dood, uw prikkel? Waar, o dood, uw overwinning?’
1 Korinthe 15:52,54-55
Bent u weleens bang voor de laatste vijand, de dood (1 Kor. 15:26)? Ziet u voor uzelf een donkere schaduw opdoemen boven de poorten van de dood? Als u die donker wordende poorten voor het eerst ziet, bent u misschien van nature geneigd om bang te worden, maar Christus zegt: ‘Vreest niet’ (Openb. 1:17). Hij weet dat Hij door Zijn opstanding de dood van al zijn verschrikkingen heeft beroofd. Hij heeft de sleutels van de dood en Hij zal u door de poorten van de dood in Zijn aanwezigheid dragen. Weet dat Hij het begrijpt – Hij is Zelf gestorven! En Hij wil dat de rest van uw levenswandel op aarde vredig en onbewolkt is.
De dood is onze laatste vijand, maar Christus zal elk spoor van tranen wegwissen – want door Hem heeft de dood geen prikkel meer. Door Hem zal het stof van het graf opspringen tot een heerlijk onvergankelijk lichaam, gelijk aan het Zijne. Bij de dood zal onze ziel bij Hem zijn, maar de gelukzaligheid zal pas volmaakt zijn wanneer ze is verenigd met haar onvergankelijke tabernakel. De roep zal klinken: ‘Ontwaak en juich, u die woont in het stof’ (Jes. 26:19).
We weten niet precies welke vreugde ons wacht, maar we weten wel wat de belangrijkste heerlijkheid is: ‘Wij weten … dat wij Hem gelijk zullen zijn’ (1 Joh. 3:2). Nu u deze hoop op Hem hebt, bent u dan iemand die zich ‘reinigt … zoals Hij rein is’ (1 Joh. 3:3)? We hoeven niet bang te zijn voor de dood, maar mogen met een triomfantelijke hoop vooruitkijken naar die dag dat alle gelovigen worden opgewekt en met Hem in het Vaderhuis zullen zijn.
J.R. MacDuff