Gevoed door raven
Enkele van de meest interessante en in geestelijk opzicht leerzame ervaringen in mijn leven houden verband met financiële noden en het wonderbaarlijke ingrijpen van God op momenten dat ik aan het einde leek van alle menselijke middelen. Het is niet altijd verstandig of nuttig om met andere mensen over deze beproevingen te spreken, want je kunt gemakkelijk verkeerd begrepen worden en bovendien veronderstellen sommigen dat alle dienstknechten van Christus op basis van dezelfde principes behoren te handelen.
Vele jaren geleden echter kreeg ik persoonlijk de overtuiging dat ik alleen op de Heer moest vertrouwen voor de praktische ondersteuning van mij en mijn gezin, zonder onze behoeften op enige wijze kenbaar te maken aan andere mensen, bekeerd of onbekeerd. En wat het ontvangen van onbekeerde mensen aangaat: het heeft me altijd volkomen duidelijk geleken dat het werk van de Heer en de dienstknechten van de Heer gedragen en ondersteund horen te worden door kinderen van God en niet door mensen die vijanden van het kruis van Christus zijn. Als ik naar dit principe handelde, behaagde het God soms om mij op ongewone manieren te beproeven die op dat moment moeilijk te begrijpen waren, maar waarvoor ik Hem nu oprecht dank.
Eén zo’n voorval wil ik graag in herinnering brengen en met mijn lezers delen. Het vond plaats, denk ik, in het jaar 1904. Ik was samen met mijn vrouw en ons zoontje van nog geen vier jaar oud op reis gegaan naar het oosten van de VS om daar in een aantal plaatsen het evangelie te verkondigen. We woonden nog in Oakland in Californië. Op de terugreis moesten we noodgedwongen, vanwege geldgebrek, stoppen in Salt Lake City. In Chicago had ik een doorreisticket voor mijn vrouw kunnen kopen, maar zelf kon ik niet verder dan Salt Lake. We besloten dus naar die stad te reizen en daar te blijven tot ook ik in de gelegenheid was om verder te gaan.
We kwamen met maar een paar dollar aan en overnachtten in een bijzonder goedkoop hotel. Ik vroeg de Heer om mij een deur voor de bediening te openen en ons op de een of andere manier de benodigde financiële middelen te zenden voor ons levensonderhoud en de reiskosten naar huis. Maar er gingen tien dagen voorbij en al ons geld was op en er was geen duidelijke opening om te getuigen. Ik predikte iedere avond op straat en deelde elke dag traktaten uit, maar geen mens leek belangstelling te hebben voor onze boodschap.
Beschaamd moet ik erkennen dat met het afnemen van ons muntenvoorraadje ook mijn geloof afnam. Ik werd bezorgd en ongerust en zelfs boos op God omdat Hij niet gaf waar ik naar mijn idee recht op had als Zijn dienstknecht. Toen met de dag onze vooruitzichten somberder werden, werd ik steeds bezorgder.
Op een dag verkocht ik mijn zesdelige serie ‘Aantekeningen’ van C.H. Mackintosh aan een baptistenvoorganger. Dit stelde mij in staat om onze hotelrekening van een week te betalen. Toen de laatste cent op was, had ik nauwelijks nog vertrouwen en mijn geest was zo verward dat ik geen enkel gevoel van gemeenschap met God meer had. Een aantal dagen lang hadden we rond moeten komen van nauwelijks veertig cent per dag. De volgende dag zouden we geen eten hebben, tenzij God ingreep.
Enorm verward en onrustig ging ik een lange wandeling in de sneeuw maken (het was winter) en ik probeerde mijn gedachten tot rust te brengen en in een gemoedstoestand te komen waarin ik werkelijk kon bidden met de verwachting een antwoord te krijgen.
Ik liet de ene na de andere belofte van de Heer door mijn gedachten gaan, maar geen ervan leek van toepassing te zijn op mijn situatie. ‘Als u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zult u bidden alles wat u wilt, en het zal u gebeuren’ (Joh. 15:7), hielp mij niet, want mijn geweten zei: je blijft niet in Hem, dus heeft het geen zin om te vragen. ‘Alles wat u in het gebed gelovig vraagt’ leek slechts de spot met mij te drijven, want ik had geen geloof meer!
Plotseling herinnerde ik me de woorden: ‘als twee van u overeenstemmen … zij zal hun gegeven worden’ (Matth. 18:19). Ik kende toen nog niet de precieze betekenis van dit vers. Ik wist niet dat ‘overeenstemmen’ inhield in harmonie zijn met God en met elkaar. Maar ik klemde me vast aan de belofte zoals een drenkeling het hem toegeworpen touw vastgrijpt.
Ik keerde terug naar het hotel, waar ik mijn vrouw in diep gebed verzonken aantrof. Ik zei: ‘Helen, ik wil dat je samen met mij bidt en we zullen overeenstemmen om God vanavond om veertig cent te vragen zodat we morgen te eten hebben en als Hij dat doet, heb ik vertrouwen voor de toekomst’.
Samen knielden wij neer en mijn vrouw bad oprecht. Ik herinner me nog mijn eigen miserabele poging om te bidden. Ik zei: ‘O Heer, we gaan staan op deze belofte. Wij tweeën hebben overeengestemd om vanavond om veertig cent te vragen. Als we dat niet krijgen, zal ik dit vers nooit meer geloven’.
Mijn vrouw huiverde en smeekte me om niet op zo’n manier tegen God te spreken, maar ik was zo van streek dat ik haar vermaning in de wind sloeg. Ik ging naar buiten om te prediken en liet haar achter met de woorden: ‘Dit is de test. Als God niet naar ons luistert, kan ik gewoon niet meer bidden’.
U vraagt zich waarschijnlijk af hoe ik kon prediken terwijl ik dergelijke opstandige gedachten had. Dat vraag ik mezelf nu nog steeds af. Maar ik sprak gedurende zo’n veertig minuten een menigte van ongeveer driehonderd mensen toe. Toen ik na afloop van de bijeenkomst weg wilde gaan, verwachtte ik dat er een Christen naar me toe zou komen en me op de een of andere manier gemeenschap zou betonen, maar niemand sprak me aan. Ik liep verbitterd weg.
Ik was al bijna de straat uit toen twee mannen zich achter me aan haastten. Een van hen riep luid: ‘Bent u niet iets vergeten?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Waarom hebt u zonet geen collecte gehouden?’
‘Dat doe ik nooit’, antwoordde ik.
‘Waar leeft u dan van?’
‘Ik vertrouw gewoon op de Heer en Hij voorziet in mijn behoeften’. Ik had de woorden nog niet uitgesproken, of ik besefte de hypocrisie waaraan ik me op dat moment schuldig maakte, want ik vertrouwde helemaal niet. Ik zat vol twijfel en angst. Maar de mannen waren niet van plan om weg te gaan.
Een riep uit: ‘Dan wil ik u in ieder geval de hand schudden’ en terwijl hij mijn hand vastpakte, voelde ik hoe een aantal muntjes in mijn handpalm geduwd werden. De andere man volgde onmiddellijk zijn voorbeeld.
Plotseling besefte ik dat ik helemaal niet gevraagd had of ze gelovigen waren. Dus ik vroeg: ‘Heren, dank u wel, maar bent u zelf gelovigen? Ik neem geen geld aan van onbekeerde mensen’. ‘Dat is in orde’, riepen ze uit, ‘we weten er alles van. Wij zijn zelf ook twee jaar uitgegaan zonder beurs of reiszak’.
Toen wist ik dat het mormoonse ouderlingen waren. Ik wilde daarom zeggen dat ik het geld terug moest geven, maar ze waren al opgegaan in de menigte en aan mijn zicht onttrokken. Ik opende mijn hand en zag twee munten van tien cent en vier van vijf cent! Toen ik naar de veertig cent keek, voelde ik me heel nederig worden. God had mijn boze gebed verhoord, maar Hij had twee raven gestuurd – mannen van een ander geloof – om Zijn onwaardige dienstknecht te voeden.
Ik haastte me naar het hotel en liet mijn vrouw het geld zien. We vielen op onze knieën en bedankten God voor Zijn genade en ik beleed mijn zonden van ongeloof en het klagen over Zijn voorziening.
De volgende dag kwam er een brief met voldoende geld om te voorzien in onze behoeften. Er stond in: ‘Broeder T. en ik waren gisteravond voor u aan het bidden. We weten niet waar u bent, maar we kregen op ons hart dat u geld nodig hebt. We hebben wat bij elkaar gebracht en sluiten een check voor vijftien dollar bij’.
Hoe rijk voelden we ons en hoezeer beseften we dat God onze Vader ons niet vergeten was, maar zelfs voor ons zorgde toen ik me in zo’n zwakke geestelijke toestand bevond.
Hoe goed is het om te beseffen dat God al onze zwakheden kent en dat Hij weet dat wij stof zijn. We beseften, zoals Spurgeon zei: ‘God loopt nooit op Zijn tijd vooruit en nooit raakt Hij achterop’.
H.A. Ironside
Bovenstaande woorden zijn lang geleden uitgesproken door br. Ironside in een geheel andere tijd dan nu in onze dagen. Maar waar het in onze dagen niet meer om ‘geringe centen’ gaat, zijn Gods beginselen nog steeds onveranderd dezelfde!