Laatste woorden
Na zeer ernstige waarschuwingen aan het adres van hen die aan ‘de woorden van de profetie van dit boek’ iets toevoegen of ervan afdoen (Openb. 22:18-19), worden aan ons nu bijna helemaal aan het eind van de Heilige Schrift de laatste woorden uit de mond van de Heer doorgegeven: ‘Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig!’ (Openb. 22:20).
De vaste belofte van de Heer ‘Ik kom spoedig!’ is een woord vol troost en bemoediging. Al twee keer had Hij het in dit hoofdstuk uitgesproken, telkens met verschillende verwijzingen. In vers 7 ging het, zoals het verband laat zien, om het Godvrezende Joodse overblijfsel in de laatste dagen, de tijd van de verdrukking. Aan hen wordt de komst van de Heer tot bevrijding als een levende hoop voorgesteld. In vers 12 is het anders. Hier wordt het woord van belofte in verband gebracht met het loon en de komst van de Heer met het oordeel over de levenden.
Wanneer wij nu bij vers 20 komen, valt ons op dat elke verwijzing naar de profetieën ontbreekt, of ze nu over bevrijding of over oordeel spreken. Profetie heeft met de aarde en in het bijzonder met de Joden te maken. Maar daarover spreekt de Heer Jezus nu niet meer. Hij verzekert Zijn bruidsgemeente als laatste nalatenschap: ‘Ja, Ik kom spoedig’. Dat ‘ja’ bekrachtigt, drukt absolute zekerheid uit met het oog op wat er al gezegd is. En ook al zijn er tweeduizend jaar verlopen sinds Zijn laatste woorden – Hij heeft intussen niet meer gesproken – de Bruidegom zal Zijn belofte beslist inlossen. Hij zal geen engel zenden, maar Zelf komen, zoals Hij van tevoren gezegd had: ‘En als Ik heenga en u plaats bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben’ (Joh. 14:3). Zalige hoop! Geve God dat we er meer mee vervuld zullen raken! De Heer is dichtbij.
Reeds lang is de roep te middernacht verstomd: ‘Zie, de Bruidegom!’ De weinige dagen tot aan Zijn komst kunnen ons weliswaar op verschillende manieren op de proef stellen en met veel leed en nood verbonden zijn, maar wanneer de Heer Jezus komt, zal dat allemaal voorbij zijn. Hij zal ons naar de eeuwige gelukzaligheid voeren. Zo willen wij, geliefde broeders en zusters, elkaar versterken en elkaar hiermee bemoedigen dat Zijn laatste woorden waren: ‘Ja, Ik kom spoedig’.
Zodra de apostel Johannes deze afscheidswoorden van zijn Heer hoort, geeft hij Hem met een gelukkig hart daarop het antwoord: ‘Amen, kom, Heer Jezus!’ Al in hoofdstuk 1, toen er sprake was van het komen van de Heer ‘op de wolken’ – wanneer ieder oog Hem zal zien – had hij spontaan met een ‘ja, amen’ geantwoord (Openb. 1:7). Beide woorden dienen tot bekrachtiging van dat wat voorgesteld werd. Hier in Openbaring 22 is sprake van het ‘amen’ waarmee Johannes de wil en de bedoeling van de Heer verheugd onderstreept en zijn innige verbondenheid ermee uitdrukt. Is het niet juist dat waarnaar hij zo van harte verlangde? Daarom zijn onmiddellijke ‘amen’: ‘zo is het’.
Wij kunnen het persoonlijke antwoord van Johannes ook als een voorbeeld voor ons beschouwen. Hij spreekt als het ware als representant van de Gemeente. Wanneer dit de positie of houding van de Heer met het oog op ons is: ‘Ja, Ik kom spoedig’, dan zou onze houding met het oog op Hem deze moeten zijn: ‘Amen, kom, Heer Jezus!’
Er valt op te merken dat het antwoord van de apostel een gebed inhoudt, het laatste gebed uit de Heilige Schrift. Het is tot de Heer Jezus gericht en bestaat uit slechts weinige, maar belangrijke woorden, woorden die het verlangen naar Hemzelf uitdrukken. Als de Heiland onze harten vervult en bezit, zal dit gebed ook over onze lippen komen.
In de tussentijd, tot Zijn spoedige komst, blijft er voor ons de belofte van het laatste vers uit de Bijbel: ‘De genade van de Heer Jezus Christus zij met alle heiligen!’ (Openb. 22:21). God denkt aan alle ‘heiligen’ en het is de inzet van de Heilige Geest dat ze allemaal de genade van onze Heer Jezus Christus ervaren en zich erover verheugen. Of onze dagen licht of donker zijn, Zijn genade blijft, en ze zal ons overal dwars doorheen dragen naar het heerlijke einddoel.
C. Briem