Losgeld en verzoening, geen alverzoening

Uit de Schrift blijkt dat de Bijbelse term ‘losgeld’ voor de ziel niet teruggaat op het in de oudheid gebruikelijke vrijkopen van een slaaf of gevangene. Het proces van vrijkopen vinden we zelfs in Gods Woord, en we zullen daarop nog terugkomen (zie Exodus 21:8; Leviticus 19:20, 25:47vv.). Maar daarover gaat het hier niet. Het losgeld dat de Heere Jezus voor ons betaald heeft, doordat Hij Zijn bloed en Zijn leven voor onze verlossing overgaf, heeft ons bevrijd van het oordeel van God, van de eeuwige verdoemenis.

Daarvan zijn in het Oude Testament verschillende voorbeelden. Verschillende keren lezen we van een losgeld als vrijkoopsom van iemand die onder het oordeel van God lag of op wie God aanspraken maakte. Zo moesten de eerstgeborenen in Israël gelost worden, een soort plaatsvervanging voor alle anderen. Iemand die de dood verdiend had, kon een losgeld als ‘verzoening’ voor zijn leven betalen. En bij de monstering van het volk moest iedere Israëliet de Heere een halve sjekel zilver als ‘vrijkoopsom voor zijn ziel’ geven (Exodus 13:13; 21:30; 30:12).

Wanneer het echter om de eeuwigheid gaat, kan geen mens zichzelf of een ander verlossen. [1]In de volgende paragrafen leek het mij nuttig om de belangrijkste relevante Hebreeuwse en Griekse woorden te vermelden en uit te leggen (waar nodig). Maar Eén was daartoe in staat: ‘De Mens Christus Jezus, Die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs (Grieks: antilytron) voor allen’ (1 Timotheüs 2:5). Hij, Die van eeuwigheid God de Zoon was, werd waarachtig Mens om volkomen tegemoet te kunnen komen aan wat er voor God én aan wat er voor de mens nodig was. Hij gaf Zichzelf, doordat Hij Zijn kostbaar leven gaf, zoals Hij het in Mattheüs 20:28 al voorzegd had: ‘Zoals ook de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn leven te geven tot een losprijs (Grieks lytron) voor velen’ (vergelijk Markus 10:45).

Op het belangrijke verschil tussen deze twee Schriftplaatsen, die op het eerste gezicht dus vergelijkbaar zijn, zullen we nog ingaan. Het losgeld dat de Heer Jezus heeft betaald, is weliswaar voldoende voor de verlossing van alle mensen, maar het komt alleen maar ten goede aan degenen die de daardoor bewerkte verlossing ook in het geloof aanvaarden.

De betaling van dit losgeld werkt uit naar twee richtingen: naar God en naar de mensen. In Gods ogen heeft het bloed van Christus de zonde volkomen verzoend, en tegelijkertijd heeft Hij plaatsvervangend de zonden van alle mensen gedragen die in Hem geloven. Deze beide kanten van Zijn verlossingswerk moeten we onderscheiden, en we mogen ze niet met elkaar verwisselen.

De Grote Verzoendag in het Oude Testament (Leviticus 16) is in dit opzicht voor ons een leerzaam beeld. Het laat ons namelijk zowel de kant van de verzoening als ook die van de plaatsvervanging zien. Onder andere moesten twee geitenbokken ‘als zoenoffer’ genomen worden. De twee dieren waren nodig om deze beide kanten van het verlossingswerk te laten zien.

Weliswaar mogen we daarin in de eerste plaats de basis voor de toekomstige verlossing van Israël zien, maar ook voor ons is het een waardevolle onderwijzing. De ene bok werd geslacht en zijn bloed naar het Heilige der Heiligen gebracht, waar de hogepriester het eenmaal op het verzoendeksel en zeven keer ervoor sprenkelde. Daarin zien we de kant van de verzoening. De andere bok werd levend naar de woestijn gestuurd, nadat de zonden van het volk op zijn kop gelegd waren. Hij stelt de kant van de plaatsvervanging voor.

Hoewel de termen verzoening [2]De met ‘verzoening, verzoenen’ weergegeven woorden betekenen in het Hebreeuws oorspronkelijk bedekken (kaphar, kipper, kopher) en in het Grieks gunstig stemmen (hilaskomai, hilasmos). In beide … Continue reading en plaatsvervanging [3]De term ‘plaatsvervanging’ komt als zodanig niet in de Bijbel voor, maar de waarheid, zoals gezegd, heel uitvoerig. in deze vereenvoudigde definities noch in het Oude, noch in het Nieuwe Testament voorkomen, is de leer die daarin tot uitdrukking komt nog steeds volledig in overeenstemming met het Woord van God.

Ja, het is de leer van de Heilige Schrift. Het is de leer, waardoor de valse leer van de alverzoening als list van de duivel tot misleiding openbaar gemaakt wordt. En dat geldt ook voor de leer die de mogelijkheid creëert dat gelovigen het eeuwige heil kunnen verliezen Het ene leidt de zondaar op een eeuwige dwaalweg, en het andere berooft de gelovige van de huidige zekerheid van zijn redding. Deze belangrijke onderwerpen worden in het volgende gedeelte behandeld.

Verzoening

In de eerste plaats moest er aan Gods heilige eisen aan de mens, die in zonde gevallen is, worden voldaan. Daar komt nog bij dat de mens hierin totaal onbekwaam is, wat het al genoemde Psalmvers op onovertroffen manier uitdrukt: ‘Niemand van hen kan zijn broeder metterdaad verlossen, hij kan God zijn losgeld (of zijn verzoening, zoengeld; Hebreeuws: kopher) niet geven. De losprijs voor hun leven is immers te kostbaar en zal voor eeuwig ontoereikend zijn’ (Psalm 49:8 en 9).

Maar God zij dank, Hijzelf heeft de weg gebaand voor de verlossing van de zondaar! Wat voor de mens onmogelijk was, deed Hij doordat Hij Zijn eigen Zoon overgaf als ‘Zoenoffer (Grieks: hilasmos) voor onze zonden; en niet voor onze [zonden] alleen, maar ook voor de hele wereld’ (1 Johannes 2:2; vergelijk 4:10). Door Zijn overgave aan het kruis heeft de Heer Jezus een prijs betaald, waardoor Gods heilige en rechtvaardige eisen met het oog op de zonde volkomen vervuld werden, en op grond waarvan Hij aan alle mensen de verlossing kan aanbieden. God zij dank voor deze onuitsprekelijke gave!

Eén keer per jaar, op de Grote Verzoendag, ging de hogepriester met het bloed van een bok het Heilige der Heiligen binnen om verzoening te doen. Daartoe sprenkelde hij het bloed eenmaal op het deksel van de ark van het verbond, de troon van God, en zeven keer vóór het deksel. Het bloed van het zoenoffer op en voor de troon van God bewerkte de verzoening en getuigde ervan (Leviticus 16:15-17; vergelijk Exodus 25:17-22; 1 Samuël 4:4; Romeinen 3:25).

De vervulling van dit oudtestamentische voorbeeld wordt in Hebreeën 9:11-12 beschreven: ‘Maar  Christus, gekomen als Hogepriester van de toekomstige goederen, door de grotere en volmaaktere tabernakel, niet met handen gemaakt (dat is: niet van deze schepping ), ook niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met Zijn eigen bloed, is eens voor altijd ingegaan in het heiligdom en heeft een eeuwige verlossing (Grieks: lytrosis) verworven’.

Het bloed van Christus, dat de verlossing bewerkt heeft, bezit een volkomen en eeuwige kracht. Omdat Hij aan het kruis door Zijn offer en Zijn bloed alle heilige eisen van God met betrekking tot de zonde volkomen vervuld had, kon Hij ‘eens voor altijd’ het hemelse heiligdom binnengaan en ‘is voor altijd gaan zitten aan de rechterhand van God’ (Hebreeën 10:12).

Er zou niets meer kunnen worden toegevoegd aan dit eeuwig geldige verzoeningswerk. Toen Christus in de drie uur durende duisternis aan het kruis ‘voor de zonden heeft geleden, Hij, de Rechtvaardige, voor onrechtvaardigen’, en ‘voor ons tot zonde gemaakt’ werd, is aan Gods heiligheid en gerechtigheid voldoening gedaan (2 Korinthe 5:21; 1 Petrus 3:18). Het resultaat ervan, de volkomen verzoening, wordt typologisch weergegeven in de eenmalige besprenkeling van het verzoendeksel met het bloed van de eerste bok op de Grote Verzoendag.

Een ander gezichtspunt, dat hier niet los van te zien is, is dat God door het werk van Christus volkomen verheerlijkt is, en wel op de aarde, waar de zonde heerst. Zijn liefde en genade kwamen het hoogst tot uitdrukking, toen Hij Zijn geliefde Zoon voor Zijn vijanden overgaf (Romeinen 5:8; 1 Johannes 4:8-10). En de Heer Jezus gebruikte de zonde als aanleiding om Zijn God en Vader te verheerlijken doordat Hij als Mens in volkomen gehoorzaamheid naar het kruis ging om Hem ‘een aangename geur’ te brengen (Efeze 5:2; Filippi 2:8). Op het kruis van Golgotha zijn alle eigenschappen van God en de Heer Jezus op volmaakte wijze geopenbaard (Johannes 13:31 en 32; 17:4). En wanneer God geopenbaard wordt, wordt Hij verheerlijkt, omdat alles aan Hem heerlijkheid is. Deze kant van het werk van Christus wordt echter in de eerste plaats voorgesteld in het brandoffer (Leviticus 1).

Geen alverzoening

Alles ging uit van God, Die ‘in Christus was, de wereld met Zichzelf verzoenende (Grieks: katallasso) door hun overtredingen hun niet toe te rekenen’ (2 Korinthe 5:19).
Het is echter verkeerd om daaruit te concluderen dat God eenmaal alle mensen met Zich zal verzoenen. Door de komst van Christus openbaarde God Zich in Zijn genadige bereidheid om de mensen met Zich te verzoenen. Christus heeft in Zijn overgave aan het kruis al Zijn heilige en rechtvaardige eisen aan de mensen volkomen vervuld. Zo was ‘God in Christus, de wereld met Zichzelf verzoenende’.
Als daardoor daadwerkelijk alle mensen verzoend zouden worden, zouden de volgende woorden van de apostel overbodig zijn: ‘Wij bidden voor Christus: Laat u met God verzoenen!’

Ook de volgende tekst, die vaak als ‘bewijs’ aangevoerd wordt voor de alverzoening, is geen fundament voor deze valse leer: ‘En Hij is het zoenoffer voor onze zonden; en niet alleen voor onze zonden alleen, maar ook voor de hele wereld’ (1 Johannes 2:2). Het eerste gedeelte van het vers bevestigt de volkomen verlossing van de gelovigen, maar de laatste woorden van dit vers zeggen niets anders dan dat het verlossingswerk van Christus met het oog op de hele wereld plaatsvond en voor alle mensen voldoende is. Men kan er echter niet de verdorven leer uit afleiden dat alle mensen eenmaal verlost zullen worden. Zonder bekering en geloof is er geen verlossing (vergelijk Markus 16:16; Hebreeën 11:6).

Hetzelfde geldt voor de bekende woorden van Johannes de Doper: ‘Zie het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt!’ (Johannes 1:29). Ze houden weliswaar enerzijds de waarheid in dat de Heer Jezus voor de hele wereld verzoening gedaan heeft, maar anderzijds wijzen ze heen naar de toekomstige nieuwe schepping, waarin er geen zonde meer zal zijn. Hier is het veelbetekenend dat niet ‘de zonden van de wereld’ (dat wil zeggen de zondige daden van alle mensen) weggenomen worden, maar ‘de zonde van de wereld’ (dat wil zeggen de zonde als principe, de zonde op zich).

Zo ook Kolosse 1:20: ‘Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle dingen tot Zichzelf te verzoenen’ ( Grieks: apokatallasso). Ook hier is helemaal geen sprake van een verzoening van alle mensen. Er staat namelijk helemaal niet ‘alle mensen’, maar ‘alle dingen’.
Het feit dat het zelfstandig naamwoord ‘dingen’ in de grondtekst niet aanwezig is, verandert er niets aan, omdat het voornaamwoord ‘alle’ niet mannelijk of vrouwelijk is, maar neutraal, en daarom geen betrekking op personen kan hebben.

Dit wordt nog daardoor onderstreept dat Paulus toevoegt: ‘En u …heeft hij echter nu verzoend’ (Grieks: apokatallasso). Terwijl de verzoening van alle dingen – niet: alle mensen! – nog te gebeuren staat, mogen allen die op het vaste fundament van het geloof staan, weten dat ze al met God verzoend zijn, omdat Christus ‘vrede gemaakt heeft door het bloed van Zijn kruis’ (Kolosse 1:20-22).

A. Remmers

Dit artikel komt uit het boekje ‘Het kostbare bloed van Jezus Christus‘ en is verkrijgbaar bij de Stichting Uit het Woord der Waarheid.

Voetnoten

Voetnoten
1 In de volgende paragrafen leek het mij nuttig om de belangrijkste relevante Hebreeuwse en Griekse woorden te vermelden en uit te leggen (waar nodig).
2 De met ‘verzoening, verzoenen’ weergegeven woorden betekenen in het Hebreeuws oorspronkelijk bedekken (kaphar, kipper, kopher) en in het Grieks gunstig stemmen (hilaskomai, hilasmos). In beide talen zit in de begrippen de gedachte van de verzoening, dat wil zeggen het komen tot een volledige overeenstemming tussen vijandige zondaren en een heilige God. Daarom wordt meestal ook het voorwerp van de verzoening (dat wil zeggen datgene of diegene, voor wie de verzoening gedaan wordt) genoemd. Zie 1 Johannes 2:2.
3 De term ‘plaatsvervanging’ komt als zodanig niet in de Bijbel voor, maar de waarheid, zoals gezegd, heel uitvoerig.