Moed inspreken
Wat kunnen bemoedigende woorden een gezegende invloed uitoefenen op angstige en verslagen harten! Maar dan moeten die wel komen van mensen die het vertrouwen verdienen. Zo heeft bijvoorbeeld Mozes dergelijke woorden gesproken aan het eind van zijn loopbaan tot het volk en in het bijzonder tot zijn opvolger Jozua: ‘Wees sterk en moedig’. Hij moest zijn leiderschap neerleggen, maar de Heer, hun God, bleef. Die zou Zelf met hen meegaan, ‘Hij zal u niet loslaten en u niet verlaten … Wees sterk en moedig’ (zie Deut. 31:6,7,8,23).
Zelf herhaalde de Heer deze woorden voor Jozua en Hij voegde eraan toe dat hij nauwgezet moest handelen naar de wet die Mozes hem geboden had (Joz. 1:1-9). Ook de jonge Salomo werd door zijn vader David met dezelfde woorden moed ingesproken, toen hij de regering moest overnemen (1 Kron. 22:13; 28:20). Helaas heeft hij die woorden niet blijvend ter harte genomen. Daardoor heeft hij zich de tuchtiging van de Heer op de hals gehaald.
Iets dergelijks zien wij in het leven van koning Hizkia. In het begin van zijn regering zag hij in dat de treurige toestand waarin het land en volk verkeerde, te wijten was aan het verlaten van God en Zijn dienst en het dienen van de afgoden. Daarom waren zijn eerste daden het openen en reinigen van het huis des HEEREN. De priesters en de levieten bracht hij terug tot de taak die God hun had aangewezen. Hij riep het volk op om tot de Heer en Zijn dienst terug te keren. In 2 Kronieken 30:9 lezen wij zijn woorden: ‘De HEERE, uw God, is immers genadig en barmhartig, en zal het aangezicht niet van u afwenden als u zich tot Hem bekeert’.
Toen Sanherib, de koning van Assur, Juda binnentrok en de versterkte steden dacht te veroveren, probeerde hij het volk te ontmoedigen en het vertrouwen op God, dat door Hizkia was gewekt, te ondermijnen. Maar het volk steunde op de woorden van Hizkia, die hij gesproken had: ‘Wees sterk en moedig, wees niet bevreesd en niet ontsteld vanwege de koning van Assyrië, en ook niet vanwege heel de troepenmacht die met hem is, want met ons is er meer dan met hem. Met hem is een vleselijke arm, maar met ons is de HEERE, onze God, om ons te helpen’ (2 Kron. 32:7-8). In Hem werden zij niet teleurgesteld.
Zouden wij voor satan vrezen,
of voor ’s werelds overmacht?
Nee, want U wilt met ons wezen,
veilig leidt U ons en zacht
G.L. 81:3
Maar meer dan in deze bemoedigende woorden van Gods dienstknechten bezitten wij in de woorden van onze Heer Jezus Christus Zelf, die we verscheidene keren in het Nieuwe Testament aantreffen. Een drietal plaatsen willen wij hier kort bespreken, namelijk Mattheüs 9:2, 14:27 en Johannes 16:33. Hier vinden we deze bemoediging ten opzichte van drie machten: zonde, storm en strijd.
‘Wees welgemoed … uw zonden zijn vergeven’ (Matth. 9:2).
Men bracht een verlamde tot de Heer Jezus om bij Hem genezing te zoeken. Hij had immers getoond die macht te bezitten. Hier toonde Hij dat Hij een nog veel grotere macht bezat, namelijk de zonden te vergeven. De Schriftgeleerden meenden terecht dat alleen God deze macht had. Zij beschouwden Zijn woorden als Godslastering. Maar als Zoon van God was Hij God gelijk en kon Hij zeggen de macht te hebben op aarde zonden te vergeven.
De aarde met haar bewoners wordt geteisterd door deze macht, die geen mens kan overwinnen. Jezus Christus is gekomen om de zonde teniet te doen door Zichzelf te offeren. Allen die in Hem geloven, hebben door Hem de verlossing, namelijk de vergeving van hun zonden.
Wie gebukt gaat onder de last van onbeleden en daardoor onvergeven zonden, kan onmogelijk welgemoed door het leven gaan. Alle lezers die nog in deze toestand leven, moeten we dan ook met klem aanraden met die zonden tot Hem te gaan. Hij heeft macht, ook de genade en de liefde, om zonden te vergeven zolang we op de aarde zijn. Daarna is het voor eeuwig te laat.
‘Weest welgemoed, Ik ben het, vreest niet’ (Matth. 14:27).
Op ’s Heren tijd komen we allen wel eens in de storm terecht. Ook in de toekomst zal ons dat wel niet bespaard blijven als de Heer nog niet komt. Maar wat een voorrecht als we daarin Hem mogen zien en het ‘weest welgemoed’ van Zijn lippen mogen horen. Hij heeft die storm niet alleen toegelaten, maar Hij heeft Zijn discipelen er willens en wetens in gezonden. ‘Hij dwong de discipelen in het schip te gaan en voor Hem af te varen naar de overkant’. Zelf bleef Hij op de berg om te bidden. Ook voor hen.
Het leek een hopeloze zaak om bij zo’n sterke tegenwind de overkant te bereiken. Negen uur zijn ze aan de riemen gebleven zonder het doel te bereiken. Pas toen kwam de Heer tot hen en dan ook nog op zo’n manier dat zij Hem niet herkenden. Zij schreeuwden van vrees.
In de storm zijn zonder Hem te zien, behoort wel tot het ergste wat ons kan overkomen. Maar in de storm wordt openbaar wie wij zijn en wat er in ons hart leeft. Ook openbaart de Heer daarin Zijn heerlijkheid en brengt Hij de Zijnen tot aanbidding. Zo was het toen, zo is het ook nu.
‘Hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh. 16:33).
Voor Gods kinderen is de wereld het terrein van strijd en verdrukking. Dat heeft de Heer Zelf gezegd en de apostel Paulus heeft het later op verschillende manieren herhaald.
Zal de wereld dan zegevieren? Vormen de gelovigen de verliezende partij? Zo kan het schijnen, maar de werkelijkheid is anders. De Zijnen mogen dan in de wereld verdrukt worden, maar de Heer zegt: ‘Ik heb de wereld overwonnen’. En door Hem zijn wij meer dan overwinnaars. Daarom roept Hij ons toe: ‘Hebt goede moed’. Hij doet dit opdat wij in Hem vrede zouden hebben, vrede te midden van de strijd, vrede in alle omstandigheden van ons leven. In vol vertrouwen op Zijn beloften kunnen we dan ook de toekomst tegemoet gaan.
Welgemoed en blij te leven,
ook in ramp en tegenspoed,
ja, dat wil de Here geven
aan ’t gelovig, stil gemoed
G.L. 70:3
H. Wilts