Open hemel
De hemel is nu open… Door het verlossingswerk van de Heer Jezus Christus is de hemeldeur wijd open gezet, opdat alle mensen zouden kunnen ingaan. Lukas, die ons in zijn geschriften (zijn Evangelie en de Handelingen) op bijzondere wijze de Zoon des mensen en het werk van de Heilige Geest voorstelt, spreekt driemaal over de open hemel als gevolg van de dood en de opstanding van de Heer Jezus.
Het meest opmerkelijke is wel zijn eerste bericht (Luk. 23:45). Nadat hij de geschiedenis verhaald heeft van de bekering van een van de medekruiselingen, deelt hij onmiddellijk mee, nog vóórdat hij er op wijst dat de Heer Jezus de geest gaf, dat het voorhangsel van de tempel door midden scheurde. Dit voorhangsel sloot het heiligdom af, waar God woonde. Nu het van boven naar beneden scheurde (Matth. 27:51), werd daarmee duidelijk aangetoond dat de hemel, waar God woont, geopend was en door Zijn werk er een vrije toegang tot God is ontstaan.
Historisch gezien is het anders gebeurd. Toen de Heer stierf, scheurde het voorhangsel in tweeën. Maar Lukas, die de geschiedenissen niet zoals Mattheüs en Markus in geschiedkundige volgorde, maar met een geestelijk doel verhaalt, deelt pas later mee dat de Heer met luide stem riep: ‘Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest’. Het moest namelijk direct duidelijk worden aangetoond dat de hemel geopend was voor de bekeerde moordenaar, tot wie de Heer Jezus had gezegd: ‘Voorwaar, Ik zeg u: Heden zult u met Mij in het paradijs zijn’ (Luk. 23:43).
De voorhang was gescheurd! De hemel was open! De zondaar kon zo ingaan in het paradijs, op grond van Zijn offer!
De tweede en derde keer spreekt Lukas over het feit dat de Heer Jezus werd opgenomen in de hemel (Luk. 24:51; Hand. 1:9-11). Dit gebeurde vanaf de Olijfberg, niet bij de verheerlijking op de berg. Als Hij toen naar de hemel zou zijn gegaan, zou Hij voor ons niet méér zijn dan een verheerlijkte Persoon. Maar ‘moest de Christus dit niet lijden, en in Zijn heerlijkheid ingaan?’ (Luk. 24:26). Lukas deelt ons mee in betrekking tot de berg der verheerlijking dat, toen de Heer Jezus bad, Zijn aangezicht veranderd en Zijn kleding glinsterend wit werd (Luk. 9:29).
De Heer bad, want al zou Hij een ogenblik gezien worden in koninklijke heerlijkheid, aan Zijn komst als Koning moest het lijden voorafgaan. Daarom kwamen er twee mannen die met Hem spraken: Mozes en Elia. Zij spraken met Hem over Zijn uitgang die Hij zou volbrengen in Jeruzalem. Deze uitgang vond plaats op de heuvel Golgotha, waar Hij het lijden van de dood onderging.
En nu, op de berg bij Bethanië, werd Hij, terwijl Hij Zijn handen ophief en Zijn discipelen zegende, in de hemel opgenomen. Hij keerde terug tot God, nadat Hij het grote werk had volbracht, niet alleen als Zoon van God, maar ook als Zoon des mensen. Als zodanig kreeg Hij alle macht in hemel en op aarde, macht over alle vlees om het eeuwige leven te kunnen geven.
De hemelvaart van de Heer Jezus is wel de kroon op het door Hem volbrachte werk. Uitgegaan van de Vader, keerde Hij tot Hem terug, maar als Degene Die door God verheerlijkt zou worden als de Mens Jezus Christus, Hij Die de Vader had geëerd en het werk dat de Vader Hem gegeven had, volbracht had.
De Heer Jezus is de Deur, door Zijn lijden kan ieder mens ingaan in het eeuwige, gelukkige leven. Onze Heiland houdt bij wijze van spreken de deur van de hemel open voor allen die door Hem naar binnen willen gaan. Van de lijdende en stervende Christus zien we op naar de levende Christus, Die in de hemel is. We hebben, nu Hij is opgevaren in de hemel, het bewijs dat Zijn verlossingswerk door God is erkend en aanvaard. Zijn stem klinkt vanuit de hemel tot zondaars: ‘Kom tot Mij’. En Hij lééft daar voor allen die met Hem verbonden zijn. Ja, Hij is nu al daar boven voor hen de Hogepriester bij God en de Voorspraak bij de Vader!
J.N. Voorhoeve