Overzicht van de brief van Jakobus
De Jakobusbrief neemt onder de brieven van het Nieuwe Testament een speciale plaats in. Hij komt uit een overgangsperiode (Jodendom → christendom) en is nog gericht aan alle twaalf stammen van Israël. De hoofdthema’s van de brief zijn bedoeld om de geadresseerden in tijden van beproevingen, enerzijds tegen allerlei gevaren van de oude natuur en voor de wereld te bewaren, en anderzijds om hun nog prille, christelijke geloof te versterken.
Gegeven door één Herder
De Jakobusbrief behoort tot de oudste brieven van het Nieuwe Testament en is door God ingegeven (2 Tim. 3:16). Op Jakobus, de schrijver van de brief, is van toepassing wat Petrus later heeft gezegd: “Heilige mensen van God, door de Heilige Geest gedreven, hebben gesproken” (2 Petr. 1:21). Jakobus brengt – evenals het boek Spreuken – veel praktische thema’s ter sprake, zodat je de woorden van Salomo ook op de Jakobusbrief kunt toepassen: “De woorden van de wijzen zijn als prikkels en als spijkers, diep ingeslagen door meesters in het verzamelen. Zij zijn ingegeven door één Herder” (Pred. 12:11). Als een herder maakt Jakobus zich zorgen om zijn “broeders” uit de twaalf stammen van Israël.
De “broeders” van de twaalf stammen van Israël
Vijftien keer spreekt Jakobus de (geliefde) broeders aan. Hij bemoedigt ze om de velerlei beproevingen en verzoekingen als een bewijs van hun geloof te zien. Beproefd geloof dat standhoudt, leidt tot vreugde (hfdst. 1, 2, 3). Met de aanhef “broeders” worden dus niet in de eerste plaats de “broeders naar het vlees”, maar de “broeders in het geloof” bedoeld. Tot de twaalf stammen van Israël behoorden ook degenen die al in de Heere Jezus geloofden.
Dat wordt ook bevestigd door de andere plaatsen waarin hij de broeders aanspreekt. Hij herinnert ze aan de gevende God die ons door de wedergeboorte nieuw leven heeft gegeven (hfdst. 1:17-18). Jakobus maakt zich één met de broeders op het fundament van de opstanding en de nieuwe schepping, dus op het fundament van de christelijke waarheid. (De dertien andere plaatsen bevestigen dat: hoofdstuk 1:19, 2:1-5, 14, 3:1, 10,12, 4:11, 5:7, 9, 10, 12, 19)
Zondaars en rijken
Op andere plaatsen spreekt Jakobus in de eerste plaats degenen uit het volk aan die de Heere Jezus nog niet hebben aangenomen:
- Zondaars, twijfelaars, zij die dubbelhartig en onstandvastig zijn (hfdst. 1:7-8, 4:8, 5:20),
- Rijken die denken zonder God in materiële zin alles te hebben (hfdst. 1:11, 2:6, 5:1-6),
- Zij die niet voor rede vatbaar zijn ( hfdst. 1:24),
- Ongelovigen die geen werken van het geloof kunnen tonen (hfdst. 2:20).
Het is zijn diepste wens dat de ongelovigen (of gestruikelde gelovigen) van hun dwaalweg terugkeren om hun zielen te redden van de dood (hfdst. 5:20). Jakobus heeft een bijzondere liefde voor zijn volk.
Zij die struikelen
Bovendien spreekt Jakobus ook hen onder de gelovigen aan bij wie geen goede levenspraktijk zichtbaar was. Als een herder maakt hij zich in alle nederigheid zorgen om ze. Dat komt al aan het begin van de brief tot uitdrukking, waar hij zich een “dienstknecht van God en van de Heere Jezus” noemt. Deze nederigheid wordt nog duidelijker als Jakobus, die een steunpilaar van de vergadering in Jeruzalem was, zich met de toestand van de gelovigen vereenzelvigt en zegt: “Want wij struikelen allen in veel opzichten” (hfdst. 3:2).
- Met nederigheid en morele autoriteit wijst hij in liefde op de verschillende uitwassen van de oude natuur die in het leven van een gelovige niet zouden mogen voorkomen:
- Zondige begeerte (hfdst. 1:14-15, 4:1-3),
- Een overdreven nadruk op het uiterlijk (hfdst. 2:3a),
- Vleierij (hfdst. 2:3b)
- Onverschilligheid tegenover behoeftigen (hfdst. 2:14-16),
- Zij die hun tong niet in toom houden (hfdst. 3:3-12; 4:11, 5:9)
- Afgunst en twist (hfdst. 3:13-18),
- Vriendschap met de wereld (hfdst. 4:4)
- Hoogmoed (hfdst. 4:5-10,16,17),
- Eigenwilligheid, oppervlakkigheid, zelfvertrouwen (hfdst. 4:13-14).
Op enkele plaatsen in de Jakobusbrief is het onderscheid niet altijd zichtbaar of een uitspraak betrekking heeft op een (gestruikelde) gelovige of op een ongelovige. Dat geldt met name dan als het om de echtheid van het getuigenis gaat. Ook vandaag kan een gelovige die openlijk heeft gezondigd nauwelijks worden onderscheiden van een ongelovige die een christelijk getuigenis (of belijdenis) heeft.
Grondslag van hun geloof
Een herder beschermt tegen gevaren door goed voer te geven en wonden te verbinden (Ezech. 34:15-16). Jakobus doet dit door (rekening houdend met het begrip van zijn lezers) ze van de christelijke grondslag van hun geloof bewust te maken. Daarbij maakt hij hun harten klaar voor de grondige onderwijzing van het evangelie van genade:
- De wedergeboorte, het nieuwe leven en de nieuwe schepping (hfdst. 1:18),
- De wet van de vrijheid als levensprincipe van de nieuwe schepping (hfdst. 1:25),
- De Heere der heerlijkheid (hfdst. 2:1),
- De Geest Die in ons woont (hfdst. 4:5),
- Het principe van het belijden en de vergeving (hfdst. 5:16),
- De broederliefde (hfdst. 1:16, 19, 2:5),
- De christelijke hoop (hfdst. 5:8).
Deze opsomming laat duidelijk zien dat Jakobus het evangelie van genade kent en dat zijn brief een christelijke brief is die de gelovigen uit het volk Israël op christelijke grondslag aanspreekt.
Synagoge
Jakobus’ principiële erkenning van de samenkomsten in synagogen lijkt in tegenspraak met zijn terechtwijzing van enkel het ongeestelijk gedrag in deze samenkomsten .
Daarbij dient echter te worden bedacht dat er onder de joodse synagogen vele waren waarin de wet en de profeten gelezen en in ere gehouden werden. Zulke synagogen waren zowel voor de Heere Jezus (Mat. 4:23, Luk. 4:16 e.v.) als voor de apostelen (tijdelijk) geliefde plaatsen om naar binnen te gaan, want daar kregen ze de vrijheid om het Woord te lezen en te verklaren (Hand. 9:20, 13:15; 18:4, 19, 19:18). Aan de andere kant weten we dat de “blindgeborene” uit de synagoge werd geworpen (Joh. 9:22-35). De Heere Jezus gebruikt dit voorval als aanleiding onderwijs te geven over het naar buiten leiden van Zijn eigen schapen binnen het Jodendom (Joh. 10:3-4). Dit proces liep door het hele boek Handelingen heen. De Heere Jezus verdroeg in genade deze overgangstoestand tot aan de verwoesting van Jeruzalem en de tempel, het voor iedereen zichtbare oordeel over het Joodse systeem. Het onderwijs van de Hebreeënbrief, tenslotte, is bedoeld om de gelovigen op te roepen actief met dit religieuze systeem te breken (Hebr. 13:13).
Jakobus, de broeder van de Heere
Jakobus, de schrijver van de brief, moet worden onderscheiden van andere personen met dezelfde naam:
- Jakobus, de zoon van Zebedeüs (Mat. 4:21 o.a.), die vroeg de martelaarsdood stierf.
- Jakobus, de zoon van Alfeüs (Mat. 10:3 o.a.), die voor het laatst in Handelingen 1:13 wordt genoemd.
- Jakobus, de kleine (Mark. 15:40), van wie we verder niets weten.
Jakobus, de broer van de Heere, kwam kennelijk door de dood en de opstanding van de Heere Jezus tot geloof. Hij verrichtte zijn dient in deze overgangsperiode, die enerzijds de joodse eindtijd en anderzijds het begin van de christelijk periode was. Over zijn dood en zijn dienst zijn talrijke bijzonderheden bekend die tot een beter begrip van de brief leiden:
- Als broer van de Heere was Jakobus een Jood.
- Eerst geloofden de broers van de Heere niet in Hem, dus ook Jakobus niet (Joh. 7:3-5).
- Na de opstanding verscheen de Heere aan Jakobus (1 Kor. 15:7).
- Kort daarna behoorde Jakobus tot degenen die in de bovenzaal bijeen waren (Hand. 1:14).
- De apostel Paulus ontmoette Jakobus in Jeruzalem (Gal. 1:18-19).
- Jakobus nam een bijzondere plaats, bv. als opziener (of herder), onder de gelovigen in (Hand. 12:17).
- Jakobus werd als steunpilaar van de vergadering gezien (Gal. 2:9).
- Jakobus ging om met gelovigen uit de heidenen, respecteerde echter ook bezwaren van de Joden (Gal. 2:12).
- Jakobus kon zowel zwijgen en luisteren als met autoriteit spreken (Hand. 15:13).
- Jakobus was een toevluchtsoord voor Paulus, zijn reisbegeleiders en alle oudsten als het ging om het werk van God onder de heidenen (Hand. 21:8).
Samenvatting
De Jakobusbrief richtte zich toen en richt zich nog steeds tot gelovigen die in een onchristelijk religiesysteem vastzitten. Destijds was dat het Jodendom, vandaag is dat het dode christendom. Jakobus doet in zijn brief een beroep op de ontvangers ervan om in hun praktische levenshouding een getuige te zijn. Wij worden aangespoord om in de kracht van de Heilige Geest het lichaam, resp. de tong in toom te houden (hfdst. 3:2, 3, 6). Door gebed en vertrouwen zullen we in beproevingen vreugde, en in verzoekingen redding ervaren.
Andreas Hardt
Want wij struikelen allen
in veel opzichten. Als iemand
in woorden niet struikelt, is
hij een volmaakt man, die
bij machte is ook het hele
lichaam in toom te houden.
Zie, wij leggen de paarden een
bit in de mond, opdat ze ons
zouden gehoorzamen, en
wij sturen daarmee heel
hun lichaam.
Jakobus 3:2-3