Rechtvaardiging… Spreekt de apostel Jakobus de apostel Paulus tegen?
Het is belangrijk om de noodzaak te benadrukken van het vasthouden aan het ‘Evangelie van de genade van God’. Hoe heerlijk is het om de eenvoud van de behoudenis te zien: Hij heeft ons niet gevraagd de wet te vervullen of de een of andere moeilijke morele oefening te doen, maar om met ons hart te geloven dat God Hem uit de dood heeft opgewekt en met onze mond Zijn Naam te belijden. Laten we nooit het zicht kwijtraken op het Evangelie van de genade en laten we eraan vasthouden tegen alle aanvallen van mensen en satan zelf in. Want vergis u niet: dit Evangelie is voortdurend aangevallen door de vijand.
Een van de tactieken van de vijand is om het Evangelie te ondermijnen door de apostel Jakobus uit te spelen tegen de apostel Paulus. Het argument is dat Paulus behoudenis door genade leert, maar dat het ‘getemperd’ moet worden door Jakobus’ leer van ‘rechtvaardiging door werken’!
Jakobus schrijft in zijn Brief: ‘Is onze vader Abraham niet op grond van werken gerechtvaardigd?’ (2:21). Leert de apostel Jakobus hier een ‘evangelie van werken’, zoals sommigen beweren? Spreekt hij Paulus’ leer van rechtvaardiging door geloof tegen?
Om dit te begrijpen moeten we kijken naar het doel van zijn Brief: namelijk om gelovigen aan te sporen tot het praktisch Christelijk leven en hen ervoor te behoeden om geloof en praktijk van elkaar te scheiden. Een sleutel om Jakobus te begrijpen zijn de woorden ‘toon mij’ (vs. 18). Als iemand belijdt geloof te hebben, kan dat alleen door anderen gezien worden door zijn ‘werken’ en niet alleen door zijn woorden.
Wanneer Jakobus over rechtvaardiging spreekt, heeft hij het niet over de rechtvaardiging van de ziel voor God, maar over de rechtvaardiging van ons geloof tegenover mensen. Paulus spreekt over onze rechtvaardiging voor God; Jakobus spreekt over de rechtvaardiging voor mensen. Het een heeft te maken met onze positie, het andere met onze toestand.
Wáár geloof zal altijd blijken uit werken. Zowel Abraham als Rachab ‘toonden’ hun geloof door hun daden (vs. 21-26). Zij werden niet behouden door hun werken, maar hun werken waren het bewijs van hun geloof in de levende God. Wat interessant is aan deze twee oudtestamentische geloofshelden, is dat hun ‘werken’ door de ‘natuurlijke mens’ niet als zodanig beschouwd zouden worden. Hun ‘werken’ leken vreemd voor de meeste mensen: Abraham zou zijn zoon moeten offeren als een slachtoffer, en Rachab maakte zich schuldig aan landverraad! Gods wegen zijn niet onze wegen.
Uit de Schrift blijkt duidelijk dat onze ‘werken’ volgen op onze behoudenis en er niet aan voorafgaan (Titus 2:11-12). Voordat wij gered worden, brengen wij alleen maar ‘dode werken’ voort en in veel gevallen zelfs ‘boze werken’ (Kol. 1:21; Hebr. 6:1; 9:14). En het is niet alleen zo dat onze werken op onze behoudenis volgen, maar God heeft ook deze werken nog voor ons uitgekozen: ‘Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, die God tevoren heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen’ (Ef. 2:10). Ieder die opnieuw geboren is, vraagt onmiddellijk: ‘Wat moet ik doen, Heer?’ (Hand. 22:10).
Mogen wij volhardend vasthouden aan dat wonderbaarlijke Evangelie van genade en ervoor strijden. Het is het Evangelie dat ons zo vrij geschonken is tegen zo’n hoge prijs die het onze Jehova-Jezus kostte, Degene Die ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgegeven!
Brian Reynolds