Samenwerking in het Evangelie (vraag en antwoord)
Vraag: Kan men samenwerken in het Evangelie met gelovigen die op bepaalde punten anders denken over de Bijbel (bijvoorbeeld over de Gemeente)? Het belangrijkste is toch dat het Evangelie verkondigd wordt? Daar moeten we ons toch samen voor inzetten met gebundelde krachten?
Antwoord: Het is waar dat de verkondiging van het Evangelie van uitermate groot belang is, zeker omdat we weten dat de genadetijd binnenkort voorbij is. En tot onze beschaming moeten we zeggen dat we al zoveel kansen hebben laten voorbijgaan om het Evangelie te prediken, gelegen en ongelegen. Er zijn vele gelovigen buiten onze kringen die een veel grotere toewijding aan dit werk tentoonspreiden dan wij. Laten we ons laten aanmoedigen om het werk van een evangelist met volharding te doen.
Immers, God, onze Heiland, wil niet dat de mensen verloren gaan (2 Petr. 3:9); nee, Hij wil ‘dat alle mensen behouden worden’, zo zegt 1 Timotheüs 2:4 ons. Maar die tekst heeft een vervolg, dat ons laat zien dat God óók uitdrukkelijk wil dat alle mensen tot volle kennis van de waarheid komen. Welnu, ‘de waarheid’ omvat niet alleen de waarheid van de verloren toestand van de zondaar, de waarheid van de behoudenis door geloof in de Heer Jezus, de waarheid van de verzoening van de vijandige zondaar met God, de waarheid van de vergeving van zonden door het gestorte bloed van het Lam … Nee, we lezen in Johannes 16:13 dat de Heilige Geest de Geest van de waarheid is, Die Gods kinderen in al de waarheid wil leiden. Het is Gods bedoeling dat wij de hele waarheid kennen die Hij ons heeft geopenbaard in Zijn Woord, en dat we de hele waarheid uitdragen in de wereld.
Onze opdracht is dus de prediking van het volledige, dus onverkorte Woord van God. Als we dus samen met anderen uitgaan met geen ander doel dan dat zondaren behouden worden, doen we tekort aan Gods wil. Wij stoppen dan bij de bekering, terwijl het Gods uitdrukkelijke wil is om de bekeerde zondaar in de hele waarheid te leiden.
Welnu, hoe zouden we de hele waarheid kunnen uitdragen samen met geliefde broeders en zusters die bepaalde delen van de waarheid niet kennen? ‘Zullen twee mensen samen wandelen, als zij het niet met elkaar eens zijn?’ (Amos 3:3; Franse JND-vertaling). In zo’n geval zou men samen het Evangelie kunnen verkondigen, maar zodra een ziel tot bekering is gekomen, zou men hem verschillende adviezen geven. Of denken we dat het God om het even is wat u een pasbekeerde vertelt over doop en avondmaal, over de toekomst van de Heer Jezus, over het samenkomen van de Gemeente, over de Persoon en het werk van God de Heilige Geest, enz.? Zo’n gedachte is een grote oneer voor de Heer!
Vaak wordt er gezegd: ‘Ja, maar we werken alleen samen als het gaat om de verkondiging van het Evangelie in deze wereld; we laten de opbouw van pasbekeerden erbuiten’. Of: ‘Ja, maar dit is gewoon een werk onder kinderen (of: onder jonge mensen of bejaarden); van opbouw is daarbij eigenlijk geen sprake’.
Maar we hebben al gezien dat een dergelijke redenering in strijd is met de wil van God, namelijk dat allen behouden worden én tot volle kennis van de waarheid komen. Of vinden wij die waarheid en de nazorg aan jonge gelovigen zo onbelangrijk? Bovendien: als we pasbekeerden wél verder willen helpen op de geloofsweg, misleiden we door zo’n handelwijze de broeders en zusters met wie we samenwerken; zullen zij dan niet denken dat we de pasbekeerden achter óns willen aftrekken? En werken we geen verwarring in de harten van hen die pas tot geloof zijn gekomen, als we hen na hun bekering aan hun lot overlaten?
Stel u een moslim in Amsterdam of Antwerpen voor die op zoek is naar de waarheid. Hij komt in een Christelijke boekhandel en ontmoet telkens andere Christenen. Elke dag vertelt een ander hem dat hij zich moet bekeren. Uiteindelijk doet hij dat en komt tot levend geloof in de Heer Jezus. Vervolgens gaat hij vragen stellen over de doop – en krijgt elke dag een ander antwoord, afhankelijk van de kerkelijke richting van de medewerker die dan achter de toonbank staat; hij vraagt naar Gods gedachten over de Gemeente, naar de Bijbelse leer over de Heilige Geest, over spreken in talen, over de toekomst … en iedereen geeft een ander antwoord … Hierin zien we dat evangelisatie en opbouw weliswaar twee verschillende zaken zijn, maar dat ze wel beide heel belangrijk zijn in Gods oog en niet van elkaar kunnen worden losgekoppeld.
Bovendien, zijn we niet diep onder de indruk van de hoogst kostbare inhoud van het Evangelie van de heerlijkheid van de zalige God (1 Tim. 1:11)? Hoe oneindig groot is toch de heerlijkheid van de zalige God, Die boze en hatelijke zondaren, verraders en moordenaars van Zijn geliefde Zoon, niet alleen wil behouden, maar hen nu al wil zegenen met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus (Ef. 1:3), ja, Die hen hier op aarde al wil invoeren in al de vreugden en heerlijkheden van Zijn Vaderhart en van Zijn Vaderhuis. Dat is de wonderbare wens en de wil van de zalige God, onze Heiland, voor alle mensen. Maar om dit verheven doel te bereiken is de volle kennis van de Waarheid in al haar onderdelen noodzakelijk. We gevoelen direct dat dan ook niets of niemand – ook niet met de allerbeste bedoelingen, ook niet voor werk onder kinderen, jonge mensen of bejaarden – afbreuk mag doen aan de vervulling van deze heilige hartenwens van God, onze Heiland. Daarbij willen we echter ook bedenken dat in een tijd van verval en ingetreden verwarring bijzondere wijsheid en afhankelijkheid nodig is om dit Goddelijke beginsel in de juiste gezindheid in praktijk te brengen. De Heer zal zeker duidelijkheid schenken hoe u moet handelen, wanneer u niet meer kunt samenwerken; maar het staat niet één Christen vrij om te bepalen óf hij dit beginsel al dan niet praktiseert, eenvoudigweg omdat Gods Woord dit leert.
Wellicht zegt u nu: ‘Wat kan ik dan nog doen voor de Heer?’ Welnu, we weten uit de Bijbel (en de praktijk bevestigt dit) dat de oogst groot is en de arbeiders weinige zijn. Ziet u niet dat er veel gelovigen (oud, zwak, ziek, eenzaam …) zijn die bemoediging nodig hebben? Wellicht kunt ú die geven! Stelt u ook vast dat duizenden om ons heen het Evangelie nog niet hebben aangenomen? Rijken en armen, ouderen en jongeren, Nederlanders en allochtonen … en ü kunt daarin wellicht een dienst voor de Heer doen. Er is zonder twijfel veel werk te doen voor Hem, en de tijd is kort. Ernstig gebed waarin u dit voor de Heer neerlegt, is nodig. Maar ook overleg hierover met ervaren dienstknechten van de Heer (bijvoorbeeld in de plaatselijke gemeente) kan in dit opzicht zeer gezegend zijn.
Verder laten we nu graag volgen wat broeder J.N. Darby (die de Heer met grote toewijding heeft gediend, óók in het Evangelie) heeft geschreven over de vraag van samenwerking met andere gelovigen:
“In betrekking tot plaatsen waar hij zich vrij voelt te evangeliseren, laat ik iedereen vrij in zijn eigen geweten. In het begin sprak ik in elke kerk of lokaal waar ik toestemming kreeg, maar ik ontdekte dat dit niet goed was.
Als ik iemand eerlijk en volledig het Evangelie zie prediken op straat en hij ondervindt tegenstand, dan kan ik mijzelf met hem één maken, zonder hem te vragen wie hij is en waar hij vandaan komt; maar dat is iets anders dan samen met hem plannen te maken om er gezamenlijk op uit te gaan. Ik kan dat niet, maar ik laat iedereen vrij. Je kunt niet heersen over het geweten van een ander; je kunt hem wel raad geven. Ik houd het niet geheim dat ik buiten de legerplaats ben. Het maakt mensen soms boos, maar ik bevind mij welbewust en in alle opzichten en volkomen buiten de legerplaats.
Ik denk te weten wat ik in dit geval volgens de Schrift moet doen. Als ik erheen ga, vermeng ik mij met wat in de legerplaats is en dan geeft de bazuin een onduidelijk geluid. Mijn weloverwogen oordeel is dat men in de tegenwoordige toestand van de Gemeente van God buiten deze verbindingen moet staan. Ik denk dat alles zo spoedig mogelijk het oordeel tegemoet gaat; en het is geen liefde met deze dingen zo verder te gaan, waardoor het getuigenis verzwakt wordt.
Ik heb deze 40 of bijna 50 jaar gezien, dat sommigen probeerden samen te werken met de legerplaats. En ik heb nooit gezien dat deze personen zelf opgroeiden in de waarheid of anderen hielpen een duidelijke Christelijke wandel te leiden. Na een ervaring van vele jaren ben ik volkomen overtuigd in mijn oordeel hierover.
In hoeverre men Gods zegen kan wensen voor of gemeenschap kan hebben met enig werk buiten ons, kan ik dit zeggen: zelfs als ik een persoon kende die Christus uit nijd en twist predikt, zou ik mij verblijden, zoals de apostel Paulus het zegt; maar ik zou zelf niet kunnen samenwerken met iemand die uit jaloersheid en twist predikt, hoewel ik blij ben dat hij Christus predikt.
Met sommige predikers kan ik geen gemeenschap hebben om speciale redenen. Dat is een zaak van tucht. Ik maak onderscheid tussen het hebben van gemeenschap met de Christus Die gepredikt wordt en het samenwerken met,de mensen die prediken. Denkt u, dat ik samen zou gaan met een man die uit nijd en twist predikt? Ik ben enerzijds blij dat hij predikt, want Christus wordt erdoor bekend gemaakt. Op deze wijze erken ik alle ware dienst, afgezien van het erkennen van iemand in de zin met hem samen te werken. Dit feit kenmerkt het evangeliseren op zich.
Mijn ervaring is, dat samenwerken niet de weg is om zielen vooruit te helpen en verder te brengen. Ik heb beide gezien. Ook heb ik het broeders zien doen. Vanzelfsprekend staan of vallen ze hun eigen Meester. Met hén zou ik samen willen gaan in het prediken van het Evangelie, maar niet met hen uit de legerplaats. Ik denk dat het heel belangrijk voor onze zielen is om dit vast te houden. Je kunt niet verwachten dat een pasbekeerde dit direct begrijpt. En ook niet, dat die direct begrijpt dat dit hele grote systeem de legerplaats is, die niet uit God is, hoewel daar vele gelovigen in zijn.
Daarom moet je dit in ieder geval aan ieder persoonlijk ter beoordeling overlaten. Maar ik zelf kan niets doen wat mij met de legerplaats verbindt. Ik zou weer opbouwen wat ik afgebroken heb. Als ik mijzelf ermee verbind, waarom heb ik het dan verlaten? Ik zal nooit iemand aanvallen, noch iemand vragen bij ons te komen. Ik wil het nooit doen, en heb het nooit gedaan. Maar ik laat mij niet verdrijven van die plaats die duidelijk is in de Schrift” (tot zover het artikel van J.N. Darby).
Belangstellende lezers verwijzen wij overigens nog graag naar enkele artikelen over dit onderwerp, die in eerdere jaargangen van dit blad zijn geplaatst:
- ‘Samenwerking in het Evangelie met anderen‘, door J.B. Stoney (jg. 14, blz. 243-245);
- ‘Is evangelisatie de eerste taak van de gelovige?‘, door H.L. Heijkoop (jg. 15, blz. 129- 134); en
- ‘De eenheid van de Geest‘, door W. Kelly (jg. 20, blz. 249-251).
Ook in het Duits, Frans en Engels zijn enkele goede uitgaven over dit onderwerp beschikbaar.