Sovjet-Unie

De vervolging van christenen in de Sovjet-Unie heeft duidelijk een nieuw dieptepunt bereikt: uit naar het westen gesmokkelde gegevens blijkt dat er op het ogenblik meer dan honderdzeventig gelovigen in gevangenissen en tuchthuizen worden vastgehouden. Nachtelijke razzia’s en niet-openbare processen zijn iets gewoons geworden. Bij een tweeëntwintigjarige soldaat eindigden de communistische ‘pogingen tot bekering’ zelfs met dodelijke steken in het hart.

De brief van de dienstplichtige Iwan (‘Wanja’) Moisejew bereikte het stille dorpje in Moldavië, nwiet ver van de Roemeense grens, in de zomer van dit jaar. De tweeëntwintigjarige soldaat schreef aan zijn ouders in Wolontirovka: ‘De Heer heeft me een weg geopenbaard die ik gaan moet. Ik heb besloten die weg te volgen. Ik weet niet of ik van die weg nog terugkeren zal, omdat de strijd hard zal zijn. Hij zal veel harder zijn dan tot nu toe. Wees niet bedroefd als dit de laatste brief van jullie zoon mocht zijn’.

Het was de laatste brief van de tweeëntwintigjarige jongen. Het bericht dat zijn ouders daarna nog ontvingen, kwam van het leger; het was het bericht van zijn dood: ‘Uw zoon heeft op tragische wijze de dood gevonden’.

Wanja Moisejew behoorde tot de christenen in de Sovjet-Unie die buiten de door de staat geregistreerde en nauwkeurig gecontroleerde kerkelijke gemeenten openlijk hun geloof belijden en daarbij niet alleen ongeoorloofde godsdienstoefeningen houden maar ook verboden ‘kerkpropaganda’ bedrijven. In november 1970 werd hij opgeroepen voor de militaire dienst in de Sovjet-Unie; de confrontatie met het atheïsme nam een aanvang. In getuigenverklaringen die de Bondsrepubliek bereikten, wordt zijn diensttijd in Kertsch, op de Krim, aan de Zwarte Zee, als volgt beschreven:

Tot vijftienmaal per dag moet Wanja zich melden bij zijn meerderen, tot vijftienmaal per dag wordt hij aangemaand ‘redelijk en verstandig’ te zijn. Moisejew blijft standvastig: hij blijft ’s avonds bidden op zijn kamer en hij tracht meer kameraden tot het christelijk geloof te bekeren.

De commandant van zijn eenheid straft hem daarop met ‘vijf dagen zonder eten’. Moisejew blijft ongebroken.

Verdronken

Begin juli 1972, bij zijn laatste grote verlof, wordt hij in uniform gefotografeerd, voor de laatste keer als levend wezen. Op 17 juli 1972 komt het telegram met het bericht van zijn dood. Hij is – heet het – in de Zwarte Zee verdronken. Zijn ouders laten zijn kist naar Wolontirovka overkomen. Op 20 juli moet de begrafenis plaatsvinden. Familieleden en vrienden staan erop dat de zinken kist met het lijk tevoren wordt geopend. Wat zij dan zien, wordt later door drieëntwintig getuigen, die de volgende verklaring ondertekenden, bevestigd: Moisejews hoofd vertoont schaafwonden en bloeduitstortingen, de hartstreek vertoont zes steekwonden, de borst bovendien ernstige brandwonden, de benen en de rug dragen sporen van toegebrachte slagen. Moisejew is – voor de familie bestaat daar geen twijfel aan – doodgeslagen en vervolgens in de Zwarte Zee geworpen, om een verdrinkingsdood te kunnen voorwenden.

Vervolging

Zoals de leider van de organisatie, Hans Martin Braun, tegenover ‘Welt am Sonntag’ – waaraan wij dit verhaal ontlenen – verklaarde, werden de ‘zich onafhankelijk tegenover het regime opstellende gelovigen het afgelopen jaar onverminderd intensief achternagezeten en vervolgd’. ‘Dit betreft protestanten, joden en Russisch-orthodoxe groeperingen, die zich niet hebben aangesloten bij de officiële en door het regime gecontroleerde kerkelijke gemeenten’.

Volgens inlichtingen uit de Sovjet-Unie werden in het afgelopen jaar o.a. in Rowno, Lwow, Doebno, Brest, Kiev, Schitomir, Charkow, Moskou, Barnaul, Omsk, Tasjkent, Krasnodar, Perm en Saborosje bij huiszoekingen Bijbels, gezangboeken en andere religieuze schrifturen in beslag genomen. Alleen al in de steden Charkow en Kiev werden 844 psalmboeken verbeurdverklaard. Processen, meestal niet openbaar en niet zelden zonder de familie van de betrokkenen ervan in kennis te stellen, zijn volgens de verklaring van de in nood verkerende kerken aan de orde van de dag.

 De Telegraaf, 06-11-1972