’Voor u is niets te doen overgebleven’
Een waar gebeurd verhaal
Lang geleden leefde er in Noord-Duitsland een jongeman, die rooms-katholiek opgevoed was. Maar hij geloofde daar niet meer in; hij had al lang alle gedachten aan God laten varen en leefde zo openlijk in de zonde, dat hij bekend stond onder de meest goddelozen en slechtsten, en zelfs als iemand die hen allemaal overtrof.
Maar hoe wonderlijk zijn de wegen van God! David doodde Goliath met zijn eigen zwaard. Zo maakte God ook gebruik van de zondige levensstijl van deze jongeman, om in hem het verlangen naar verlossing op te wekken. Hij werd ongerust over zijn eigen zonden. ’Ik ben slechter dan iedereen’, dacht hij bij zichzelf. ’Als het waar is dat de goddelozen naar de hel gaan en alleen de goeden naar de hemel, dan is het duidelijk waar ik heenga. Als er ooit een mens voor eeuwig verloren is gegaan, dan moet ik het wel zijn!’
Dag en nacht achtervolgde deze gedachte de ongelukkige zondaar. Zijn rust was weg en hij vond zelfs in de zonde geen genoegen meer. Hij zei bij zichzelf: ‘Was het maar mogelijk om behouden te worden’.
Wat zou hij kunnen doen? Hij had gehoord over boetedoeningen en gebeden, van kloosters waar monniken hun dagen doorbrachten met goede werken, opdat die verzoening zouden doen voor hun zonden; en hij voelde dat geen werk te groot en geen pijniging te onverdraaglijk zou zijn, als hij alleen maar een sprankje hoop kon koesteren om eens vergeving te ontvangen.
Hij besloot monnik te worden; maar eerst wilde hij weten in welk klooster ter wereld de regels het strengst en de boetedoeningen het ergst waren. Al zou dit ook zijn aan het andere eind van de wereld, hij zou er heengaan, en dan zou hij de rest van zijn leven in gebed en boetedoening doorbrengen. Door zijn onderzoek vernam hij dat het klooster met de strengste regels dat van La Trappe was, bijna 2.500 kilometer ver weg. Hij kon de kosten van de reis niet betalen, en daarom besloot hij de hele weg te voet af te leggen en onderweg te bedelen. Dit zou het begin zijn van zijn boetedoening, en wellicht had hij daarmee al een stap naar de hemel gewonnen.
De reis was lang en vermoeiend, door vreemde landen en bij een soms ondragelijke hitte. Toen hij het oude gebouw waar hij rust voor zijn ziel hoopte te vinden in het oog kreeg, voelde hij ternauwernood nog dat hij leefde. Na aan de poort gebeld te hebben wachtte hij, totdat die langzaam geopend werd door een oude monnik, die zo zwak en fragiel scheen, dat hij bijna niet kon lopen.
’Wat wenst u?’ vroeg de oude man.
‘Ik wil behouden worden,’ antwoordde de jonge Duitser. ‘En ik dacht dat ik hier de zaligheid wel zou vinden’.
De oude monnik nodigde hem uit om binnen te komen en bracht hem in een vertrek, waar zij alleen waren.
’Wat bedoelt u precies?’, vroeg de monnik.
’Ik ben een verloren zondaar,’ begon de Duitser, ’ik heb een leven geleid dat veel slechter is dan ik u vertellen kan. Mij schijnt het onmogelijk dat ik behouden kan worden, maar ik ben bereid alles te doen wat daar voor nodig is. Aan elke boetedoening wil ik mij onderwerpen, over niets zal ik mij beklagen, als ik maar in de orde opgenomen mag worden. Hoe zwaarder het werk, hoe erger de pijniging, des te beter zal het voor mij zijn. U hoeft alleen maar te zeggen wat ik moet doen; en wat het ook is, ik zal het doen’.
Weet u, lezer, wat het is om zich echt een verloren zondaar te voelen? Weet u dat u op een weg wandelt die eindigt op één plaats, en dat die plaats voor eeuwig de poel van vuur is? Voelt u aan dat moeite, lijden en verdriet op aarde een welkome ruil zouden zijn, als u daardoor de flauwste hoop kon koesteren om aan de eeuwige wanhoop te ontkomen? Als u nog zonder Christus leeft bent u (of u het nu weet of niet) op die duistere weg met dat vreselijk einde. Maar als God in Zijn oneindige genade u heeft wakker geschud, zodat u het gevaar en de hopeloosheid van uw toestand beseft, dan zult u geneigd zijn om met blijdschap de treffende woorden te ontvangen, die door de oude monnik van La Trappe tegen de bevende zondaar werden gezegd.
‘Als u mij de pijnlijkste boetedoening oplegt ben ik bereid die te doen’, had de Duitser gezegd, en de oude monnik gaf een heel wonderlijk en verrassend antwoord: ‘Als u bereid bent te doen wat ik u zeg, dan zult u direct naar uw huis terugkeren; want voordat u hier bent gekomen, is het hele werk al voor u gedaan; er is voor u niets meer te doen overgebleven. Een Ander is hier geweest Die het werk voor u gedaan heeft, en het is gebeurd’.
’Is het gebeurd?’ riep de Duitser vol verbazing uit.
’Ja, het is helemaal klaar! Weet u niet dat God Zijn eigen Zoon gezonden heeft om de Heiland van de wereld te zijn? Is Hij niet gekomen? Heeft Hij het werk dat Zijn Vader Hem te doen had gegeven, niet volbracht? Zei Hij niet op het kruis: ’Het is volbracht?’ Wat was volbracht? Hij had op Zich genomen om de hele straf voor de zonde te dragen en Hij had die gedragen, en God was voldaan met het werk van Zijn Zoon. En weet u waar Jezus nu is?’
’Hij is in de hemel’.
‘Ja, Hij is in de hemel! Maar waarom is Hij daar? Waarom is Jezus in de heerlijkheid? Omdat Hij het werk volbracht heeft. Anders zou Hij daar niet zijn. Hij zou dan nog hier zijn; want Hij nam op Zich om alles te doen, en Hij zou niet naar de Vader zijn teruggekeerd als niet alles volbracht was. Als ik mijn ogen ophef zie ik Jezus in de hemel, en ik zeg tegen mijzelf: ’Hij is daar omdat Hij alles volbracht heeft, en niets bleef er meer over om nog te doen. Hij is daar, omdat God met Zijn werk voldaan is’.
De oude man ging verder: ‘En waarom zou u dan proberen, lieve vriend, om dat te doen wat de Zoon van God alleen doen kon, en wat Hij al gedaan heeft? Als God het aan ons had overgelaten, hadden wij het nooit uit kunnen voeren; al zouden we al de boetedoeningen verrichten die ooit verricht zijn of kunnen worden, ze zouden geheel en al onbruikbaar zijn. En zij zijn nog meer dan onbruikbaar! In de ogen van God zijn het grote zonden.
Door ze te doen zou u, in plaats van er iets bij te winnen, de grootste zonde voegen bij al het kwaad van uw vroegere leven. Het zou zoveel zijn als te zeggen: Christus heeft niet genoeg gedaan. Het zou een verachting zijn van het gezegende, volmaakte werk van de Zoon van God; en u zou dan brutaal genoeg zijn om te proberen iets toe te voegen aan dat wat God ‘volbracht!’ verklaard heeft. Hiermee wordt de Heer beledigd en God tot een leugenaar gemaakt. En als ik niet zo oud zou zijn dat ik amper naar de poort kan lopen, dan zou ik door mijn vlucht tegen deze plaats getuigen. Ik bleef hier geen dag langer. Maar nu moet ik wachten totdat de Heer komt om mij bij Zich te roepen; maar u kunt gaan, en ik vraag u dringend: G, terwijl u God dankt dat Zijn Zoon alles voor u volbracht heeft, en dat de straf voor uw zonden voor altijd is voorbijgegaan. Vergeet toch nooit dat de Heer Jezus in de hemel is’.
Wat een verrassend nieuws voor deze ongelukkige, vermoeide zondaar. Geloofde hij het? O ja! En na een korte tijd van rust, waarin hij nog meer van het gezegende evangelie uit de mond van de oude monnik hoorde, keerde hij naar zijn land terug om daar aan zondaren, verloren zoals hij geweest was, de blijde boodschap te brengen van die liefde en genade, waarover hij voor het eerst had horen spreken in het klooster van La Trappe.
Het is onze wens dat die stem uit La Trappe ook het hart van andere vermoeide zondaars onder ons zal bereiken, en dat de blijde boodschap van de heerlijkheid van Christus vrede en blijdschap zal brengen aan velen, die geen 2.500 kilometer hoeven te lopen om die te horen; maar aan wie de boodschap van de genade wordt gebracht.
Deze heerlijke boodschap wordt gezonden vanuit de heerlijkheid waar de Heer Jezus nu is; het is de boodschap van de liefde van de Vader, geopenbaard in de Persoon van Zijn Zoon. Moge die boodschap voor u een licht zijn dat de glans van de zon ver overtreft.
Naar een oude brochure van uitg. H.C. Voorhoeve, Den Haag (1877)