Lied 101
1 De Heer kent al de zijnen
tot aan des aardrijks end;
of zij verlaten schijnen,
zij zijn door Hem gekend.
Geen macht zal hen verderven,
Hij zelf toch richt hun schreen;
in leven en in sterven
is Hij hun rots alleen.
2 Hij kent die schaar der vromen,
wier hart op Hem vertrouwt,
wier oog Hem, zonder schromen,
steeds in ’t geloof aanschouwt;
die van zijn woord getuigen,
dat steeds hun zielen voedt;
die voor dat woord zich buigen,
als ’t richtsnoer voor hun voet.
3 Hij zal hen veilig leiden
door deze woestenij.
Al zouden allen scheiden,
Hij blijft trouw aan hun zij.
En is hun strijd volstreden,
dan roept hen zijne stem,
dan is hun leed geleden,
en rusten zij met Hem.