Lied 110
1 Bron van alle gaven,
waar ik mij kan laven,
troost in alle smart.
Wat de mens kan geven,
schenkt de ziel geen leven,
noch voldoet het hart.
Wat ik meer
dan U begeer,
kan alleen mijn vrede hind’ren,
en mijn vreugd vermind’ren.
2 U oprecht te vrezen,
zal mijn vreugde wezen;
wat U wilt, is goed.
Elke nieuwe morgen
zult U voor mij zorgen;
ja, dit geeft mij moed.
Als uw hand
maar ’t roer omspant,
kan ik in uw almacht rusten,
en bereik de kusten.