Lied 120
1 Middelpunt van ons verlangen,
trooster van ’t ontrust gemoed,
Jezus, onze dankb’re zangen
loven uwe liefdegloed.
Gij woudt van de hemel dalen
op deez’ diep bedorven aard’,
en voor ons de schuld betalen,
die ons harte heeft bezwaard.
2 Liefde, Gij moest spottaal horen,
die U drong door merg en been;
ja, Gij droegt voor ons Gods tooren,
Gij voor allen, Gij alleen.
Welk een beker moest Gij drinken
op het schrikk’lijk Golgotha.
Daar liet Ge U aan ’t kruishout klinken,
daar aanbidden we uw gena.
3 Liefde, in U is al ons leven,
Gij, Gij zijt ons hoogste goed.
Ja, uw kruis heeft ons gegeven,
wat ons eeuwig juichen doet.
O, hoe zijn we aan U verbonden,
Jezus, redder, ’s Vaders Zoon.
Onze harten, onze monden
juichen dankbaar tot uw troon.