Lied 128
1 Op het Godslam rust mijn ziele,
vol bewond’ring bidt zij aan;
alle, alle mijne zonden
heeft zijn zoenbloed weggedaan.
2 Zalig rustoord, – zoete vrede
vult mijn hart en blijft het bij.
Hij, in wie God zelf kan rusten,
is het rustpunt ook voor mij.
3 Ruste vond hier mijn geweten;
want zijn bloed – o heilfontein –
heeft van alle mijne zonden
mij gewassen blank en rein.
4 Met de vrede Gods in ’t harte
ga ik hier door smart en strijd;
eeuw’ge rust vind ik daarboven
in des Godslams heerlijkheid.
5 Daar zal Hem mijn oog aanschouwen,
Hem, wiens liefde mij verkwikt,
Hem, wiens trouw mij hier geleidde,
wiens gena mij heil beschikt.
6 Daar bezingen zijne liefde
duurgekochten door zijn bloed;
daar is Sions zaal’ge ruste,
’t eind’loos loflied, ’t eeuwig goed.