Lied 135
1 O, Lam van God,
als kind kwaamt Gij op aarde;
Gij, schepper van ’t heelal,
Gij werdt geboren in een stal.
Voor wie daalt Gij, o Heer,
in armoe, dood en graf ter neer?
De bruid, U, Heer, gegeven,
om steeds met U te leven,
met U te delen ’t heerlijk loon,
zij bracht U van Gods troon.
2 O Lam van God,
Gij, bron van hemelvreugde,
Gij zijt ons eeuwig deel;
aan U behoren wij geheel.
Gij kocht ons door uw bloed;
Gij gaaft uw Geest in ons gemoed.
Uit liefde kwaamt Gij neder,
zij brengt tot U ons weder.
Het is des hemels heerlijkheid,
dat Gij, o Heer, daar zijt.
3 Heer Jezus, kom,
wij wensen U te aanschouwen,
uw Godd’lijk aangezicht,
o Heer, bestraald met hemels licht,
U, die, als ’s Vaders beeld,
zijn hart en ook zijn hemel deelt.
Ja, Heer, Gij komt ons halen,
voert ons in ’s hemels zalen;
daar wordt volmaakt U dank gebracht,
o Lam, voor ons geslacht.