Lied 140
1 Mijn herder is de Heer; dus zal mij niets ontbreken.
Geen herder mild en goed als Hij,
naar groene weiden voert Hij mij;
Hij gaat mij zachtkens voor naar stille waterbeken.
2 Hij laaft mijn dorstig hart, Hij richt mijn wank’le schreden.
Hoe lief’lijk lokt zijn herdersstem,
zijn schapen horen, volgen Hem:
Hij leidt hen in het spoor van zijn gerechtigheden.
3 Al ging mijn levenszon ook plots’ling schuil in ’t oosten,
al liep mijn weg door doodsgebied,
toch, goede herder, vrees ik niet;
ook zelfs in ’t schaduwdal zal mij uw staf vertroosten.
4 U zalft mij met uw Geest, U spijzigt mij ten leven
door ’t zielevoedsel van uw woord.
Het goede smaak ik ongestoord,
en eeuwig zal ik eens hierboven met U leven.