Lied 152
1 U, o Heer, zal ‘k eeuwig prijzen,
roemen uwe liefde en macht;
’t loflied zal ten hemel rijzen:
alles, alles is volbracht.
2 Al mijn zonden zijn verdwenen,
‘k ben gereinigd door uw bloed;
uw gena, aan ’t hart verschenen,
dreef de vrees uit ’t bang gemoed.
3 Op het kruis wou U me ontrukken
aan der zonde heerschappij;
niets kan nu mijn hart meer drukken,
eeuwig, eeuwig ben ik vrij.
4 ‘k Ben gestorven en begraven,
in uw graf daalde ik ter neer;
‘k ben nu in een veil’ge haven:
een met U, o dierb’re Heer.
5 Nu, ontrukt aan ’t aards gewemel,
ben ‘k een vreemd’ling hier beneen.
‘k Ben een burger van de hemel;
daarheen richt ik mijne schreen.
6 U, o Heer, zal ‘k eeuwig prijzen,
roemen uwe liefde en macht;
’t loflied zal ten hemel rijzen:
alles, alles is volbracht.