Lied 16
1 Wij komen, Heer, door U genood,
door U verlost van zonden,
om als gedoopten in uw dood
uw liefde te verkonden.
Gij zelf hebt ons deez’ dis bereid,
terwijl Gij werdt verraden;
Gij, die aan ’t kruis gestorven zijt,
met onze schuld beladen.
2 Wij zijn gewassen in uw bloed,
en door uw Geest herboren.
Gij hebt ons – welk een heerlijk goed! –
tot kind’ren Gods verkoren.
Gij schonkt ons Gods gerechtigheid,
wat zou ons nog doen beven?
Eens zult G’ ons eer en heerlijkheid
in ’t huis uws Vaders geven.
3 Dus zitten wij vol blijdschap aan;
Gij gaaft ons brood en beker.
Gij stierft – en Gij zijt opgestaan,
dit maakt ons heil nu zeker.
Uw liefde blijft ons altijd bij,
zij zal ons veilig leiden,
totdat we U in der zaal’gen rei,
daarboven, lof bereiden.