Lied 160
1 Haast is voorbij
de bange nacht van smarten,
de morgen gloort, hij stilt de wens mijns harten,
en brengt mij, Jezus, U nabij.
2 O, zaal’ge stond
van blijdschap en verrukking,
als U uw bruid zult voeren uit verdrukking.
“Hij komt”, zo juicht dan hart en mond.
3 Waar is de nacht?
Waar zijn de bange klachten,
als U, o Heer, vervult mijn hopend wachten,
en ‘k U aanschouw in ’s hemels pracht?
4 ‘k Vind dan niet meer,
wat hier mij vaak bezwaarde;
‘k heb dan genoeg – ‘k heb, waar mijn oog op staarde,
‘k heb U, o Jezus, dierb’re Heer.
5 Verhaast die dag,
o Heer, waar, ver van ’t lijden,
mijn ziel in U zich eeuwig zal verblijden.
Och, dat ik U nog heden zag!