Lied 178
1 U, Heer Jezus, droeg de zonden
die mij, oorzaak van uw wonden,
scheidden van een heilig God.
Met doorboorde handen, voeten,
hebt U voor mij willen boeten,
werd U wreed gehoond, bespot.
2 Niemand kan de diepte weten
van uw smart, Gods toornvloed meten:
baren, golven vol gedruis.
Duisternis heeft U omvangen;
dierb’re Heer, U hebt gehangen,
zonder helper, aan het kruis.
3 Liefde, niet te evenaren,
heeft zichzelf niet willen sparen,
dacht tot in de dood aan mij.
God wil mij rechtvaardig noemen;
wie klaagt aan, wie zal verdoemen?
Christus stierf! Nu ben ik vrij.
4 U zij eeuwig eer gegeven
voor het offer van uw leven,
voor het werk van uw gena.
Laat uw beeld in onze harten
als gegrift staan, Man van smarten.
Dank voor ’t kruis van Golgotha!