Lied 182
1 O Vader, Een is boven allen
het voorwerp van uw welgevallen:
uw eigen veelgeliefde Zoon.
Hij was uw vreugd’ van eeuwigheden,
ook in zijn leven hier beneden,
en nu is Hij het in uw troon.
Hij is de afdruk van uw wezen,
de lichtglans van uw heerlijkheid.
Uw beeld is klaar in Hem te lezen;
Hij is het die uw hart verblijdt.
2 U kende Hem reeds lang tevoren,
nog voor de schepping was geboren:
het reine, vlekkeloze Lam.
Voor ons werd Hij gemaakt tot zonde,
maar liefelijke reuk bevonden
voor U, toen Hij op ’t altaar kwam.
Daar gaf Hij naar uw wil zijn leven,
het grote werk heeft Hij volbracht.
Al wat uw liefde wilde geven
heeft ons zijn offer aangebracht.
3 Hij troont nu Boven, hoog verheven,
als God en Mens, met eer omgeven,
o wonderheerlijk raadsbesluit!
En spoedig zal Hij aan zijn zijde
haar in zijn glorie binnenleiden
die Hij zich duur verwierf tot bruid.
Dan is ook zij daar tot uw ere,
o Vader, tot uw heerlijkheid,
opdat door haar uw roem vermere
van eeuwigheid tot eeuwigheid.