Lied 202
1 Uzelf wilt ons vergaad’ren
rondom uw tafel Heer.
Uw Geest, door wie wij naad’ren
bereidt in ons U eer.
Aan U, hier in ons midden,
wordt lof en eer gebracht;
wij willen U aanbidden,
die alles hebt volbracht.
2 Het brood, de beker spreken
van U, die hebt geboet;
U toont ons in dit teken
uw lichaam en uw bloed.
U hebt Uzelf gegeven,
U stierf voor onze schuld,
en nu bent U ons leven,
wij zijn met dank vervuld.
3 Wij mogen ’t brood weer breken
en drinken van de wijn.
Met hen, in alle streken,
die ook de uwen zijn,
zijn wij in U verbonden,
zijn wij tezaam een brood;
en een van hart verkonden
de velen, Heer, uw dood.
4 Wij denken aan uw lijden,
terwijl wij aan uw dis
ons, Heer, in U verblijden,
daar ’t heil ons zeker is.
Eens zingen wij hier boven
het lied dat nooit verstomt;
en op de aarde loven
wij U – totdat U komt!