Lied 204
1 Heer Jezus, Zoon van de Allerhoogste,
het beeld van ’s Vaders heerlijkheid,
in U vertonen zich op ’t hoogste
zijn wond’re liefde en majesteit.
U schiep de dingen die niet waren
en draagt ze alle door uw kracht;
zij roemen, Heer der hemelscharen,
uw grote wijsheid en uw macht.
2 In ’s Vaders schoot, zijn Veelgeliefde,
die Hem verheugde te allen tijd,
was U met Hem steeds een in liefde
en een in macht en heerlijkheid.
Die glorie – wie kan dat doorgronden –
verwisselde U voor hoon en spot
in deze wereld vol van zonden,
om hier te sterven, Lam van God!
3 O wond’re liefde en genade!
Wij slaan U, Vreemd’ling zonder thuis,
op heel uw weg van smarten gade
vanaf de kribbe tot het kruis.
Verlaten, eenzaam in uw strijden,
want zelfs geen vriend ging met U mee,
aanvaardde U de kelk van ’t lijden
daar in de hof Gethsemane.
4 Lam Gods, U hebt om onze zonden
de toorn van God in het gericht
in volle omvang ondervonden,
ver van zijn heilig aangezicht.
Wij prijzen U in eeuwigheden,
wat is uw liefde, Heiland, groot!
Uw naam zij eeuwig aangebeden,
U, overwinnaar van de dood!