Lied 33
1 O God, die ons zo teder mint
als onze trouwe Vader,
meer dan een moeder voor haar kind,
zorgt Gij voor ons te gader.
Niets, trouwe Heer,
ontbreekt ons meer,
nu wij U Vader noemen,
en in uw liefde roemen.
2 Wat hebt Gij niet voor ons gedaan
tot ons geluk en leven.
Gij hebt voor ons – met schuld belaan –
uw eigen Zoon gegeven.
Gij, die bereid
voor zondaars zijt,
wat zou U nog verhind’ren
te zorgen voor uw kind’ren.
3 Gij hebt ons lief, Gij mint ons teer,
o, voorwerp onzer zangen.
Wat kan het harte, trouwe Heer,
nog buiten U verlangen?
Gij hoort het kind,
door U bemind,
met kinderlijk geloven
U als de Vader loven.