Lied 48
1 Mijn goede herder bent U, Heer,
U stelt uw leven voor uw schapen.
U doet des nachts mij veilig slapen
en ’s morgens wekt uw stem mij weer.
Mij zal geen goede weide ontbreken;
U spijzigt mij met overvloed,
en zachtkens leidt U, Heer, mijn voet
aan stille, verse waterbeken,
die U uit rotsen vloeien doet.
2 Hoe wordt door U mijn hart verkwikt;
U bent de sterkte van mijn ziele,
als ik onmachtig nederkniele,
en U genadig nederblikt.
Niet mij, niet mij, maar U zij de ere,
dat ik hier wandel in uw licht;
uw goedheid heeft mijn voet gericht;
mijn goede herder bent U, Here.
U ondersteunt mij, waar ik zwicht.
3 Wees, herder Jezus, wees geloofd,
uw hand is nimmer moe des gevens;
U spijst mij met het brood des levens,
zalft mij met vreugde-olie ’t hoofd.
U doet mijn hart uw goedheid smaken
in alles, wat mij hier ontmoet;
mij volgt, mij achterhaalt het goed;
U weet mij, arme, rijk te maken;
het bitt’re maakt uw liefde zoet.