Lied 61
1 O, geef dat onze harten
toch altijd zijn gericht,
Heer Jezus, op uw smarten,
op ’t werk door U verricht.
2 U was in nood en plagen,
U werd gehoond, bespot;
U droeg de felste slagen,
U Jezus, Zoon van God.
3 U werd van God verlaten,
en ons blijft Hij nabij;
U moest uw leven laten,
wij zijn van sterven vrij.
4 U willen wij steeds prijzen,
o Lam, voor ons geslacht.
Eens wordt op schoner wijzen
U ’t loflied toegebracht.