Lied 67
1 Niets, Heer, Jezus, vind ik hier beneden,
niets, waar mijne ziele vreugde in vindt;
maar mijn hart is zalig en tevreden,
daar ik weet, hoezeer Gij mij bemint.
2 Gij gaaft eens voor mij uw dierbaar leven;
aan het kruishout vloot uw bloed voor mij.
Zou ik dan het goed der aard’ niet geven
voor een Heiland, Jezus, zoals Gij?
3 Wat zou ik op aarde nog verlangen,
daar ‘k mijn weg bewandel aan uw hand,
daar ik uw genade heb ontvangen,
en uw Geest mij blijft als onderpand?
4 Dierb’re Heiland, uwe handen dragen
uit deez’ aardse strijd mij in de rust;
zou ik dan nog treurig zijn en klagen,
daar ik reis naar gindse hemelkust?
5 Vrolijk kan ik nu mijn weg betreden
met de Heer, zelfs door deez’ woestenij;
zaal’ge hoop drijft sneller mijne schreden,
want ’t geloof toont reeds de rustplaats mij.