Lied 69
1 Lieflijk is ’t bij U te wonen
in uws Vaders huis, o Heer.
Waar Ge uw lijden zaagt bekronen
met de hoogste macht en eer.
Daar, Heer Jezus, zien we U weder,
daar knielt ieder juichend neder,
daar dient ieder U met lust
in een ongestoorde rust.
2 ’t Sterk verlangen onzer harten
gaat naar ’t Vaderhuis omhoog;
daar is droefenis, noch smarte,
daar geen traan meer in het oog.
Wat geen engel uit kon denken,
zult Gij daar aan d’ uwen schenken;
daar geeft Gij in eeuwigheid
ongestoorde zaligheid.
3 Spoedig zien wij U verschijnen,
voert Ge ons ’s Vaders woning in;
daar zal alle leed verdwijnen,
daar zijn we eeuwig een van zin.
Daar is enkel licht en leven,
daar zien we U van glans omgeven,
daar, ontdaan van ’t aardse stof,
brengen wij U eeuwig lof.