Lied 74
1 Waar zijn nu, dood, uw macht en scherpe pijlen?
Uw zeis ligt nu verbroken voor altoos.
Gods eigen Zoon, uit dood en graf verrezen,
maakt dood en graf voor eeuwig machteloos.
2 Immanuel, Gij hebt der helle poorten
uw macht doen zien, die haar ter neder slaat,
toen Gij de straf des zondaars wildet dragen,
van wie de naam in ’t boek des levens staat.
3 Voor deze prijs hebt Gij uw bruid verkregen:
Gij gaaft voor haar U-zelf, Heer, in de dood;
voor haar waart Gij in ziele-angst en lijden.
Wat is uw liefde, Heer, ondenkbaar groot.
4 Gij hebt, o Heer, uw volk de kracht geschonken,
om te overwinnen in de felste strijd.
Zij wachten U met innig zielsverlangen;
Gij zijt hun kracht, Gij, die hun redder zijt.
5 In U alleen, Heer Jezus, is het leven,
in de ijdelheid ligt alles hier beneen;
Gij hebt ons plaats in ’t Vaderhuis verworven;
leidt Gij, o Heer, toch daarheen onze schreen.