Lied 92
1 Dank, Jezus, dank! Met wat gena
kwam U ons, zondaars, tegen.
U droeg de schuld op Golgotha,
en bracht ons volle zegen.
U hebt door ’t storten van uw bloed
ons aangebracht het eeuwig goed,
en ’t kindschap ons verworven.
2 Verkoren van alle eeuwigheid
naar ’s Vaders welgevallen,
zijn wij door Hem tot U geleid;
uw Geest woont in ons allen.
Wij zullen na een korte tijd,
tot lof van uwe heerlijkheid,
’t heelal met U beerven.
3 Want alles is aan U beloofd,
de schepping zal U eren.
U bent van alle dingen ’t hoofd
en zult met macht regeren.
U wacht in ’s Vaders heerlijkheid,
maar straks verschijnt Ge in majesteit
met al uw heil’gen samen.
4 De schepping wacht; zij is in nood
en zucht nog onder ’t lijden
van zonde, ijdelheid en dood,
tot U haar zult bevrijden.
Wij zuchten mee, zien naar U uit.
“O kom”, zo roepen Geest en bruid,
“ja kom, Heer Jezus. Amen!”